ECLI:NL:GHARN:2005:AU2589

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/326
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van der Weij
  • M. Smeeïng-Van Hees
  • H. Hilverda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kans van slagen bij hoger beroep inzake fraudevordering en schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 6 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door appellante, die eerder door de rechtbank Zutphen was afgewezen. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.A.M. Oude Breuil, heeft het hof verzocht het vonnis van de rechtbank te vernietigen en haar verzoek om schuldsanering toe te wijzen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante een schuld had aan de gemeente Winterswijk van € 19.056,22, voortvloeiend uit een ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering. Deze uitkering was onterecht verstrekt omdat de appellante in de betreffende periode samenwoonde met een partner die een hoger inkomen had, waardoor zij geen recht had op bijstand.

Het hof heeft de kans van slagen van het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep beoordeeld. De appellante ontkende dat haar ex-partner in de periode van 6 februari 2002 tot en met 31 mei 2003 bij haar woonde, maar het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de appellante niet te goeder trouw was ten aanzien van de schuld aan de gemeente. De verklaringen van de appellante over haar situatie en de frequentie van het bezoek van haar ex-partner werden als ongeloofwaardig beschouwd. Het hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verzoek om schuldsanering alsnog zouden rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarmee het verzoek van de appellante tot schuldsanering werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van eerlijkheid en transparantie in zaken die betrekking hebben op schuldsanering en de gevolgen van onterecht ontvangen uitkeringen.

Uitspraak

6 juni 2005
eerste civiele kamer
rekestnummer 2005/326
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. J.H. Schaap.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank te Zutphen van 22 maart 2005 is het verzoek van appellante (hierna te noemen: [appellante]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 29 maart 2005 per fax en op 1 april 2005 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een faxbericht van de advocaat van [appellante] van 23 mei 2005 met bijlagen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2005, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. B.A.M Oude Breuil, advocaat te Enschede.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Van de totale schuldenlast van [appellante] van € 27.474,19 maakt deel uit een schuld aan de gemeente Winterswijk van € 19.056,22 wegens ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering. Deze schuld is ontstaan doordat [appellante] in de periode van 6 februari 2002 tot en met 31 mei 2003 € 17.541,15 teveel aan uitkering heeft ontvangen omdat zij in die periode zou hebben samengewoond met [betrokkene], die een inkomen uit arbeid genoot dat hoger was dan de voor [appellante] geldende bijstandsnorm, waardoor voor [appellante] geen recht op een uitkering bestond. Bij ongedateerd besluit verzonden op 7 juli 2003 heeft de gemeente de ten onrechte verstrekte uitkering teruggevorderd. Door [appellante] is tegen de ter zake van de invorderingsbeslissing gedane uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 30 maart 2005, inhoudende ongegrondverklaring van het beroep, hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
3.3 Het hof dient de kans van slagen van het door [appellante] bij de Centrale Raad van Beroep ingestelde hoger beroep te beoordelen. Uit het door [appellante] overgelegde beroepschrift blijkt dat [appellante] en [betrokkene] met elkaar gehuwd zijn geweest. Het huwelijk is op [datum] door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand ontbonden. Uit dat huwelijk is op [datum] [een zoon] geboren. Daarnaast heeft [appellante] nog de zorg over [zoon 1], geboren op [datum]. Blijkens dat verzoekschrift zijn [appellante] en [betrokkene], na hun echtscheiding, goede vrienden gebleven. In het belang van [hun zoon] gaan zij als ouders van [een kind] met elkaar om en niet als partners. [appellante] kan niet meedelen in welke frequentie [betrokkene] [zijn zoon] bezoekt. [appellante] is vanaf haar geboorte zwaar cara patiënt en het komt regelmatig voor dat zij klachten van een paniekstoornis krijgt, met als gevolg luchtwegproblemen. Het oudste kind [naam] wordt alsdan bij de ouders van [appellante] ondergebracht en [betrokkene], de vader van [de zoon], komt dan in huis om op te passen op [de zoon] en mede om [appellante] bij te staan. Voorts blijkt uit het overgelegde uittreksel van de basisadministratie van de gemeente Winterswijk dat uit [appellante] op [datum] [zoon 1] is geboren. [betrokkene] is de biologische vader van [zoon 1] en hij heeft [zoon 1] erkend. In het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep staat -blijkens het beroepschrift- centraal de vraag of [betrokkene] in de periode 6 februari 2002 tot en met 31 mei 2003 zijn hoofdverblijf in de woning van [appellante] had. [appellante] ontkent dat. Uit het beroepschrift valt af te leiden dat [betrokkene] veelvuldig bij [appellante] in huis was. Uit het feit dat paniekstoornissen als aanleiding daarvoor genoemd worden, leidt het hof bovendien af dat [betrokkene] -ook- in onverwachte situaties beschikbaar was. Dan is echter onbegrijpelijk dat [appellante] geen eigen adres van [betrokkene] kan of wil noemen. Een en ander maakt de ontkenning van [appellante] ongeloofwaardig. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 30 maart 2005. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af de verklaring van [appellante] tijdens de mondelinge behandeling dat zij beschikt over verklaringen van buurtbewoners die verklaren dat [appellante] in de betreffende periode niet met [betrokkene] heeft samengewoond.
3.4 Uit het voorgaande volgt dat [appellante] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de gemeente Winterswijk.
3.6 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 22 maart 2005.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Weij, Smeeïng-Van Hees en Hilverda en in tegenwoordigheid van de griffier uitge¬sproken ter open¬bare terechtzitting van 6 juni 2005 en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.