ECLI:NL:GHARN:2005:AU2641

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/019
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Groen
  • Smeeïng-Van Hees
  • De Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsverklaring en verzoek tot schuldsanering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 31 januari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Arnhem, waarbij de appellant op verzoek van de geïntimeerde in staat van faillissement was verklaard. De appellant had na de faillissementsverklaring geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verzoek tot omzetting in een schuldsaneringsregeling in te dienen, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld. Het hof oordeelde dat dit voor risico van de appellant kwam en zag geen aanleiding om hem alsnog een termijn te geven om dit verzoek in te dienen.

De rechtbank had de appellant op 3 november 2004 de gelegenheid geboden om een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen. De appellant stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de exacte datum van de voortgezette mondelinge behandeling, waardoor hij niet in staat was om zijn vorderingen toe te lichten. Het hof overwoog echter dat de rechtbank de appellant op 3 november 2004 had geïnformeerd over de datum van de voortzetting van de mondelinge behandeling, en dat de appellant geen gebruik had gemaakt van de geboden gelegenheid om zijn verzoek in te dienen.

Het hof concludeerde dat de rechtbank geen nadere termijn had hoeven verlenen voor het indienen van een verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsanering, gezien de spoed en duidelijkheid die vereist zijn in faillissementsprocedures. De appellant had het vorderingsrecht van de aanvrager en de steunvordering niet betwist, en het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 5 januari 2005.

Uitspraak

31 januari 2005
eerste civiele kamer
rekestnummer 2005/019
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: Jhr. mr. M.L.E. Storm van ´s-Gravesande,
tegen:
de vennootschap onder firma
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 5 januari 2005 is appellant (hierna te noemen: [appellant]) op verzoek van geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. B.J. Engberts en tot curator mr. C.J. Tijman. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof per fax op 12 januari 2005 en per gewone post op 13 januari 2005 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis.
2.2 Bij voormeld verzoekschrift heeft [appellant] het hof verzocht de faillietverklaring te vernietigen.
2.3 Het hof heeft kennisgenomen van de bij het verzoekschrift behorende stukken, alsmede van een schriftelijk verslag van de curator d.d. 20 januari 2005. Het hof heeft voorts kennis genomen van een op 21 januari 2005 ter griffie van het hof ontvangen brief met bijlagen van de procureur van [appellant] van die datum.
2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2005, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan zijn procureur. Daarnaast is verschenen A. van Eck (hierna te noemen: Van Eck), financieel adviseur van [appellant]. Namens [geïntimeerde] is verschenen mr. G. Lenters, advocaat te Arnhem. Voorts is verschenen de curator.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden vonnis niet passend is in de gegeven omstandigheden en hem onevenredig zwaar treft. Volgens [appellant] heeft de rechtbank hem ten onrechte in staat van faillissement verklaard omdat hij ter zitting van 3 november 2004 had aangegeven gebruik te willen maken van de wettelijke schuldsaneringsregeling en hij niet op de hoogte is gesteld van de exacte datum van de voortgezette mondelinge behandeling bij de rechtbank. Hierdoor heeft hij - volgens hem – bij die voortgezette behandeling niet kunnen toelichten wat zijn vorderingen waren betreffende het uitvoeren van de vereisten die ten grondslag liggen aan een beroep op de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.3 Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft [appellant] ter zitting van 3 november 2004 kennelijk opnieuw in de gelegenheid gesteld een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen, nadat hij bij brief van de griffier van de rechtbank van 21 oktober 2004 daartoe ook reeds in staat was gesteld. [appellant] heeft van deze aan hem geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt, volgens hem als gevolg van het feit dat zijn aanvraag bij de stadsbank op een wachtlijst is gezet. Blijkens de door de griffier gemaakte aantekeningen van hetgeen is voorgevallen op deze zitting is 5 januari 2005 aangezegd als datum voor voortzetting van de mondelinge behandeling. Ter zitting bij het hof heeft [appellant] verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat deze datum is genoemd, hij heeft het - volgens zijn verklaring - in ieder geval niet zo begrepen. Van Eck heeft ter zitting bij het hof verklaard dat tijdens voornoemde zitting is besproken dat de voortgezette mondelinge behandeling in de loop van januari 2005 zou plaatsvinden. Het hof gaat er, gelet op de zittingsaantekeningen en gelet op de verklaring van Van Eck dat over een voortgezette mondelinge behandeling in januari 2005 is gesproken, van uit dat de rechtbank de datum van de voortzetting van de mondelinge behandeling aan [appellant] op 3 november 2004 heeft aangezegd. Dat [appellant] op het moment van de voortgezette mondelinge behandeling niet heeft kunnen toelichten waarom hij zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet binnen de gegeven termijn heeft kunnen indienen, komt daarmee voor zijn risico.
3.4 Het hof ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank [appellant] nog een nadere termijn voor het indienen van een verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsanering had moeten verlenen. Een dergelijk oordeel is onverenigbaar met de in faillissementsprocedures geboden spoed en duidelijkheid. Voor verzoeker staat thans de weg van artikel 15b lid 1 Faillissementswet nog open, waartoe hij zich tot de rechtbank moet richten.
3.5 Nu [appellant] het vorderingsrecht van de aanvrager en de steunvordering van [x] (h.o.d.n. [x] niet heeft betwist en evenmin heeft betwist dat hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 5 januari 2005.
Dit arrest is gewezen door mrs. Groen, Smeeïng-Van Hees en De Boer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2005.