ECLI:NL:GHARN:2005:AU3100

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2004/812
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Fokker
  • W. Wefers Bettink
  • A. Ter Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bonusuitkering aan niet-stakers en beperking van het stakingsrecht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om een hoger beroep van twee besloten vennootschappen tegen een uitspraak van de kantonrechter. De kern van het geschil was de toekenning van een bonus van € 300,-- aan werknemers die niet hadden deelgenomen aan een werkstaking. De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid, handelende onder de naam FNV Bouw, was de geïntimeerde en stelde dat de toekenning van de bonus een verboden onderscheid maakte tussen stakers en niet-stakers, wat in strijd zou zijn met het stakingsrecht.

De appellanten voerden aan dat de bonus was bedoeld als waardering voor de inzet van de werknemers die tijdens de staking doorwerkten en dat er geen sprake was van een ongerechtvaardigd onderscheid. Het hof oordeelde dat de appellanten niet-ontvankelijk waren in hun hoger beroep, omdat de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging FNV Bouw de belangen van de stakende werknemers behartigde. Het hof bevestigde dat de toekenning van de bonus in strijd was met de wet, omdat het de stakingsvrijheid van werknemers belemmerde.

Het hof concludeerde dat de appellanten in hun grief niet konden aantonen dat er geen bezwaar was van stakers tegen de procedure. De beslissing van de kantonrechter werd bekrachtigd, en de appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest benadrukt de bescherming van het stakingsrecht en de rol van vakbonden in het behartigen van de belangen van werknemers.

Uitspraak

9 augustus 2005
vijfde kamer
rolnummer 2004/812
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
A r r e s t
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
procureur: mr. J.C.N.B. Kaal,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid,
handelende onder de naam FNV Bouw,
geïntimeerde,
procureur: mr. P.A.C. de Vries.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) van 5 april 2004, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 19 mei 2004, hersteld bij exploot van 2 juli 2004 hebben twee van de drie gedaagden in eerste aanleg, te weten de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 2] aan geïntimeerde, verder FNV Bouw, aangezegd in hoger beroep te komen tegen genoemd vonnis van de kantonrechter en hebben zij haar gedagvaard voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben appellanten drie grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, FNV Bouw alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans haar die vordering zal ontzeggen, met haar veroordeling in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft FNV Bouw de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof appellanten niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering in hoger beroep, althans die vordering zal afwijzen en hen zal veroordelen in de kosten van de procedure.
2.4 Daarna is arrest gevraagd.
3 De beoordeling van het hoger beroep.
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld, nu daartegen geen grieven zijn aangevoerd.
3.2 Eén van die feiten is dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam B.V.], enig bestuurder en statutair directeur van appellanten ( verder: [de B.V.]), aan de werknemers van appellanten die niet hebben deelgenomen aan de werkstaking een bonusuitkering ter grootte van € 300,--heeft toegekend.
[de B.V.], één van de drie gedaagden in eerste aanleg, is niet in hoger beroep gekomen. Dat betekent dat het hof heeft uit te gaan van het bestreden vonnis, voor zover het is gewezen tussen [de B.V.] en FNV Bouw, en met name heeft uit te gaan van de verklaring voor recht dat het [de B.V.] niet is geoorloofd bij de toekenning van de bonusuitkering van € 300,-- in 2002 aan werknemers in dienst van gedaagden sub 2 en 3 (de huidige appellanten) onderscheid te maken tussen stakers en niet-stakers.
3.3 FNV Bouw werpt in hoger beroep als eerste argument op dat beide appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep; [de B.V.] vertegenwoordigt immers de beide appellanten en dus moet de conclusie zijn dat niet alleen [de B.V.] maar ook beide appellanten erkennen dat het hun niet is toegestaan bij het toekennen van de bonus onderscheid te maken tussen stakers en niet-stakers, aldus FNV Bouw.
Appellanten voeren aan dat de reden dat [de B.V.] geen hoger beroep heeft ingesteld is dat zij het vanzelfsprekend vindt dat een werkgever geen onderscheid mag maken bij het toekennen van een bonus tussen stakers en niet-stakers, ook zonder dat hieraan een verklaring voor recht ten grondslag ligt. [de B.V.] hééft geen onderscheid gemaakt tussen stakers en niet-stakers, maar heeft uitsluitend aan de werknemers die hebben doorgewerkt tijdens de staking haar waardering voor hun extra inzet willen laten blijken, zo begrijpt het hof het standpunt van appellanten.
3.4 Het hof begrijpt het appèl in die zin dat appellanten in wezen de beslissing van de kantonrechter bestrijden dat [de B.V.] en zijzelf de stakingsvrijheid door hun optreden (dat wil zeggen: [de B.V.] door het verzenden van de omstreden brief en appellanten door de betaling van de bonus) hebben belemmerd; volgens hen heeft de bonus niets te maken met de staking zelf maar is zij de uiting van de waardering voor het feit dat het werk onder de staking niet heeft geleden. In die zin begrepen hebben appellanten belang bij de behandeling van de grieven en kunnen zij worden ontvangen in hun appèl.
3.5 Grief 1 is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat FNV Bouw voldoet aan de eisen die de wet stelt voor het instellen van een rechtsvordering.
Appellanten voegen daaraan toe dat de overweging van de kantonrechter juist is voor zover het gaat om de toegewezen verklaring voor recht. De grief betreft volgens hen alleen de vordering van de individuele werknemers van appellanten; FNV Bouw heeft immers niet kenbaar gemaakt van welke van haar leden zij opdracht heeft gekregen de bonuskwestie aan de rechter voor te leggen en appellanten betwisten om die reden dat FNV Bouw zich in deze procedure als belangenbehartiger kan opwerpen van individuele werknemers van appellanten die daarop geen prijs stellen.
3.6 De grief faalt. Vaststaat dat FNV Bouw een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is. FNV Bouw stelt met de gevorderde verklaring voor recht een rechtsvordering in ter bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, welke belangen zij blijkens de overgelegde statuten behartigt. Ingevolge artikel 5 van haar statuten behartigt de bond immers onder andere de sociale, maatschappelijke en economische belangen van werknemers, speciaal werknemers in de bedrijfstakken bouw- en houtnijverheid. Hetzelfde geldt naar het oordeel van het hof voor de gevorderde veroordeling tot betaling van de bonus, die nauw verband houdt met de verklaring voor recht.
FNV Bouw treedt in deze procedure niet op namens werknemers van appellanten maar handelt op grond van een eigen belang, bestaande uit het behartigen van het sociaal en economisch belang van de stakende bouwwerknemers. Dit zijn belangen die behoren tot de belangen die FNV Bouw ingevolge artikel 5 van haar statuten behartigt.
Argumenten om een collectief actierecht in de wet op te nemen waren de omstandigheid dat belangenorganisaties in rechte kunnen optreden in aangelegenheden waar per individu geringe, maar in hun totaliteit aanzienlijke belangen in het spel zijn die, indien het initiatief aan ieder individu zelf wordt overgelaten, niet of onvoldoende worden beschermd; voorts de omstandigheid dat voor belangenorganisaties de drempels in de toegang tot de rechter minder hoog zijn, en tenslotte dat van het collectief actierecht een belangrijke preventieve werking kan uitgaan (Tweede Kamer, 22 486, Memorie van Toelichting, nr. 3, p.2). Deze omstandigheden doen zich hier alle voor.
Indien er een staker mocht zijn die zich verzet tegen werking van de uitspraak van de rechter dan heeft deze ten aanzien van hem geen gevolg (zie artikel 3:305 a, lid 5 van het Burgerlijk Wetboek, met de uitzondering aan het slot).
3.7 Appellanten beroepen zich verder op het vierde lid van artikel 3:305 a BW, inhoudende dat een gedraging niet ten grondslag kan worden gelegd aan een rechtsvordering als bedoeld in lid 1, voor zover degene die door deze gedraging wordt getroffen, daartegen bezwaar maakt. Zij verwijzen naar de Memorie van Toelichting, pagina 31.
Het hof stelt voorop dat het niet aan FNV Bouw is aan te tonen dat haar stakende leden deze procedure wensen, maar omgekeerd aan appellanten om te stellen dat één of meer stakers bezwaar maken. Appellanten hebben dit in deze procedure niet gesteld en er is ook niet gebleken van enig bezwaar door één van de stakers.
In de MvT wordt onderkend dat de vrees voor verstoring van bestaande relaties aanleiding kan zijn tot het hebben van bezwaar tegen de procedure. “Hiermee is echter niet gezegd dat de procedure dan geen doorgang kan vinden; andere gevallen waaraan hetzelfde onrechtmatige gedrag ten grondslag ligt, kunnen wel de grondslag vormen voor een actie, mits uiteraard deze andere betrokkenen geen bezwaar maken”.
3.8 Het hof bespreekt vervolgens grief 2. In eerste aanleg hebben appellanten betoogd dat FNV Bouw onvoldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met hen en [de B.V.] te bereiken, een plicht die lid 2 van artikel 305 a bij niet-nakoming bestraft met niet-ontvankelijkheid van de rechtspersoon.
De kantonrechter heeft overwogen dat niet is gebleken dat FNV Bouw onvoldoende zou hebben ondernomen om het gevorderde door het voeren van overleg te bereiken. Daartegen richt zich grief 2. Appellanten menen dat FNV Bouw in onvoldoende mate heeft getracht het gestelde doel te bereiken door middel van onderhandelingen.
3.9 De grief slaagt niet.
Artikel 3: 305 a lid 2 BW bepaalt dat een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 niet-ontvankelijk is, indien zij in de gegeven omstandigheden onvoldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de gedaagde te bereiken.
Een termijn van twee weken na de ontvangst door de gedaagde van een verzoek tot overleg onder vermelding van het gevorderde, is daartoe in elk geval voldoende, aldus de laatste zin van lid 2.
Na de sommatie van haar advocaat bij brief van 9 september 2002 heeft FNV Bouw bij brief van 18 september 2002 aan [de B.V.] laten weten overleg over de kwestie te willen voeren. [de B.V.] heeft bij brief van 20 september 2002 geantwoord daar niet voor te voelen. De brief is geprikkeld van toonzetting, FNV Bouw wordt daarin een bewust gekozen confrontatie verweten, onder andere vanwege het inschakelen van pers en het aankondigen van een kort geding in de sommatie. Dat alles neemt niet weg dat de brief van 18 september een serieuze uitnodiging tot het voeren van overleg bevat, waar [de B.V.] noch appellanten op zijn ingegaan. Daarna is FNV Bouw bij dagvaarding van 1 november 2002 een kort geding begonnen en vervolgens is deze procedure gestart in juni 2003, dus geruime tijd na de termijn van twee weken. In deze omstandigheden heeft FNV Bouw naar het oordeel van het hof voldoende getracht het gevorderde door overleg te bereiken.
3.10 Grief 3 betreft de bonus en is gericht tegen hetgeen de kantonrechter daarover heeft beslist. De kantonrechter heeft in de eerste plaats het argument van werkgeverszijde dat de brief alleen bedoeld was om de niet-stakers te belonen voor hun extra inzet verworpen. Dat oordeel acht het hof juist. Over extra inzet wordt in de brief met geen woord gerept; het gaat alleen over een bonus voor collega’s die “gelukkig”.....”met ons van mening” waren “dat de verschillen tussen vakbonden en [de B.V.] geen staking waard” waren en “pal zijn blijven staan voor datgene wat wij in de afgelopen jaren hebben opgebouwd en ook voor de toekomst willen behouden”. Even verder luidt het: “Wij vertrouwen erop dat wij de komende tijd weer op elkaar kunnen rekenen en dat wij ondanks de in de C.A.O. opgenomen verdere beperkingen (o.a. aspect reisuren) toch grote waardering kunnen laten blijken voor getoonde inzet en collegialiteit.”
Uit de brief spreekt in de eerste plaats grote waardering voor de niet-stakers. De in de brief besloten boodschap is verder: als u een eventuele volgende keer niet meestaakt maakt u kans op een bonusuitkering. Die boodschap, die de stakers niet ontgaan is, ontmoedigt staken. Het hof houdt serieus rekening met de mogelijkheid dat aldus in de toekomst werknemers zullen worden weerhouden van het meedoen aan een staking, ook al waren zij dat van plan, uit vrees dat zij anders de bonus zullen mislopen die bij een volgende staking in het verschiet ligt, uiteraard mits het bedrijfsresultaat het toelaat. Door de financiële druk die van deze boodschap uitgaat wordt het recht van werkstaking in strijd met de artikelen 6 lid 4 en 31 van het Europees Sociaal Handvest belemmerd.
Appellanten beweren dat de brief niet strikt grammaticaal begrepen moet worden, maar dat ook gekeken moet worden naar de “bedoeling van partijen”. Het hof onderschrijft dat niet; het gaat om een boodschap van [de B.V.] aan de stakers, die uit de brief spreekt, en deze is duidelijk.
3.11 Appellanten worden als in het ongelijk te stellen partijen in de kosten veroordeeld.
4 De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan beroep onderworpen;
veroordeelt appellanten in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van FNV Bouw gevallen en tot deze uitspraak begroot op € 241,-- vastrecht en € 894,-- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Fokker, Wefers Bettink en Ter Veer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.