4 oktober 2005
Familiekamer
Rekestnummer 376/2005
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr P.C. Plochg,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal beroep,
verzoekster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr J.C.N.B. Kaal.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 19 januari 2005, uitgesproken onder zaaknummer 62677 FARK 04/989.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 19 april 2005, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarbij de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, die bijdrage met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand vast te stellen op € 1.975,- per maand, althans zodanig te beslissen als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 mei 2005, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Daarbij heeft zij tevens incidenteel beroep ingesteld. Zij verzoekt het hof in het principaal beroep het verzoek van de man af te wijzen en in het incidenteel beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is vastgesteld en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, die bijdrage vast te stellen op € 4.500,- per maand.
2.3 Daarop heeft de man in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 10 juni 2005, waarin hij het hof verzoekt om het verzoek in het incidenteel beroep af te wijzen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 25 augustus 2005 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr S.C.M. Koerhuis, advocaat te Zwolle, en de vrouw bijgestaan door mr C.H.P. de Boer, advocaat te Alkmaar.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de advocaat van de vrouw van 15 augustus 2005 met bijlagen, de door de advocaat van de man tijdens de mondelinge behandeling overgelegde berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw, de jaarstukken van de man over 2003 en de faxberichten van 7 en 8 september 2005 van de advocaat van de vrouw, respectievelijk de advocaat van de man.
3.1 Partijen zijn op 14 juli 1995 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 10 augustus 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [zoon], op 9 december 1995 en
- [zoon], op 15 oktober 1997,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw tot uiterlijk 1 januari 2006 met € 2.655,- per maand en met ingang van 1 januari 2006 met € 4.170,- per maand.
3.4 De man is alleenstaand. Hij is werkzaam als medisch specialist en maakt sinds 1 januari 2001 deel uit van de Maatschap Oogartsen van de [ziekenhuis] te [plaatsnaam]. In de overgelegde jaarstukken zijn de volgende cijfers opgenomen:
2001 2002 2003
winstaandeel van de man 179.861 270.405 339.532
beroepskosten 84.000 70.717 73.672
beroepswinst 95.409 199.688 265.860
De beroepskosten bestaan uit een oudedagsvoorziening van ruim € 14.000,-, afschrijving goodwill van € 33.580,-, afschrijving vaste activa, rente, autokosten en algemene beroepskosten. Tot en met 2005 schrijft de man af op de goodwill. De man heeft recht op zelfstandigenaftrek.
3.5 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 3.545,- aan hypotheekrente;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 170,- aan premie ziektekostenverzekering;
- € 186,- aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- € 1.800,- aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
- € 100- aan kosten omgangsregeling.
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 3.306,- per jaar.
3.6 De vrouw, geboren op [geboortedatum], vormt met de kinderen van partijen een gezin. Zij heeft een opleiding gevolgd aan een Hotelschool. Tot de geboorte van de oudste zoon van partijen heeft zij fulltime gewerkt. Vervolgens heeft zij tot november 1999 parttime gewerkt. Daarna heeft zij grotendeels de zorg voor de kinderen en de huishouding op zich genomen. De vrouw volgt sinds februari 2004 een HBO Kaderopleiding Gezondheidszorg die zij in december 2005 zal afronden. Sinds 23 mei 2005 is zij gedurende 20 uur per week als accountmanager in dienst van de [ziekenhuis] te [plaatsnaam]. Haar inkomen bedraagt € 1.583,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een dertiende maand. Met ingang van 1 augustus 2005 is zij voor dezelfde werkgever werkzaam voor gemiddeld 24 uur per week voor een salaris van € 1.910,09 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en dertiende maand. De vrouw is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet. De vrouw heeft recht op extra heffingskortingen.
3.7 De vrouw woont in een eigen huis dat zij heeft gekocht en betaald met een hypothecaire lening van een bank, waarvoor zij een rente betaalt van € 646,88 per maand, en een lening van haar moeder, waarvoor zij een rente opvoert van € 350,- per maand. Het eigenwoningforfait bedraagt € 2.080,- per jaar.
4 De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de door de rechtbank met ingang van 10 augustus 2005 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2 De man betwist niet dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Beide partijen stellen dat de rechtbank de behoefte van de vrouw niet juist heeft vastgesteld.
4.3 De vrouw stelt dat maatgevend voor haar behoefte is het inkomen van de man in 2003 en 2004 omdat het echtscheidingsverzoek in juni 2004 is ingediend. De man stelt dat het inkomen in 2002 maatgevend is, omdat partijen in februari 2003 definitief uit elkaar zijn gegaan.
4.4 Het hof stelt voorop dat het voor de bepaling van de hoogte van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw dient rekening te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de vrouw redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door het hof op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
4.5 Het inkomen van de man is vanaf het moment dat hij is toegetreden tot de maatschap aanzienlijk gegroeid waardoor partijen zich veel meer dan daarvoor konden permitteren zoals de aanschaf van een woning met een hoge hypothecaire lening (€ 660.000,-), welke woning de man thans nog bewoont. Gelet op deze groei is het naar het oordeel van het hof redelijk voor de bepaling van de behoefte uit te gaan van het gemiddelde inkomen over de jaren 2001 tot en met 2003 waarbij het inkomen over 2003 gematigd wordt meegenomen nu partijen reeds in februari 2003 uit elkaar zijn gegaan en de levenstandaard van de vrouw door het hogere inkomen in 2003 niet is gewijzigd. Het in 3.4 opgevoerde winstaandeel over 2001 is in werkelijkheid behaald in dat jaar en dient niet gecorrigeerd te worden vanwege het feit dat de man over drie maanden van dat jaar geen betaling heeft ontvangen. Het inkomen van de man wordt gevormd door de beroepswinst, dit is het winstaandeel verminderd met de beroepskosten. Het hof acht de door de man opgevoerde beroepskosten redelijk gelet op de aard van zijn werkzaamheden en de hoogte van de kosten in relatie tot het winstaandeel. Dit betekent dat een gemiddeld inkomen uit onderneming van € 180.000,- per jaar uitgangspunt is voor de bepaling van de behoefte van de vrouw.
4.6 Beide partijen hebben de behoefte vervolgens berekend met behulp van de 60%-methode, dat wil zeggen de methode waarbij de behoefte in beginsel wordt bepaald op 60% van het netto gezinsinkomen na aftrek van de kosten van de kinderen. De man stelt echter dat bij de berekening van het netto gezinsinkomen geen rekening gehouden dient te worden met de fiscale aftrek van de hypotheekrente. Het hof volgt de man niet omdat het fiscale voordeel daadwerkelijk werd genoten en onderdeel vormde van de welstand van partijen. Rekeninghoudend met de in de aangifte van de man over 2002 voorkomende aftrekposten en bijtelling becijfert het hof het netto gezinsinkomen op € 10.105,- per maand. Hierop komen de kosten van de kinderen in mindering. Partijen stellen deze op € 1.800,- per maand. Van het restant is 60% in beginsel te beschouwen als behoefte van de vrouw, ofwel € 4.983,- per maand netto. Gelet op grief 3 van de man zal het hof nagaan of dit bedrag gecorrigeerd dient te worden met het oog op redelijke lasten van de vrouw na de scheiding in het licht van de welstand tijdens het huwelijk. Van het overzicht van de vaste lasten van de vrouw neemt het hof de rente voor de hypotheek en de lening van de moeder van samen € 980,- per maand en de post autokosten van in totaal € 520,- per maand in aanmerking. Ook al zou de vrouw tot nu toe de rente aan haar moeder nog niet betaald hebben, dan nog acht het hof dit een redelijke last. Niet aanvaard kan worden dat de vrouw deze rente schuldig zou kunnen blijven aan haar moeder nu zij daarmee een schuld zou opbouwen. De overige eigenaarslasten stelt het hof op het forfait van € 95,- per maand nu de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat deze hoger zijn. Niet aangetoond is dat een premie levensverzekering is gekoppeld aan de hypotheek of dat er afgelost moet worden. Wel acht het hof aannemelijk dat de vrouw een oudedagsvoorziening dient te treffen, temeer omdat zij geen recht heeft op pensioenverevening ingevolge de huwelijkse voorwaarden waaronder partijen zijn gehuwd. Deze last stelt het hof bij gebrek aan nadere gegevens op € 550,- per maand. Rekeninghoudend met de welstand tijdens de laatste jaren van het huwelijk acht het hof een behoefte van € 4.300,- netto per maand redelijk.
4.7 Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat de vrouw met ingang van augustus 2005 met haar inkomen uit arbeid en de extra heffingskortingen waarop zij aanspraak kan maken een inkomen verwerft van gemiddeld € 1.750,- per maand netto, zoals de rechtbank ook had aangenomen. De resterende behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man bedraagt daardoor € 2.550,- netto per maand hetgeen omgerekend € 4.050,- bruto per maand betekent. Daarbij houdt het hof rekening met de fiscale bijtelling van het eigen woningforfait en de aftrek van de (hypotheek)rente zoals in 3.6 vermeld.
4.8 Partijen verschillen voorts van mening over de draagkracht van de man.
4.9 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.10 De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het winstaandeel over 2004 volgens de voorlopige cijfers € 274.000,- bedraagt. Het winstaandeel in 2003 en 2004 was hoger dan voorheen door het eenmalig inlopen van de wachtlijsten. Door het invoeren van de DBC-vergoeding/bekostiging zal het winstaandeel zeker lager worden dan voorheen. De maatschap heeft een winstaandeel van € 220.000,- per jaar gegarandeerd tot 2008, aldus de man. De vrouw heeft een en ander bij gebrek aan wetenschap betwist. Het hof acht aannemelijk dat het winstaandeel van de man over 2005 en latere jaren lager zal zijn dan in 2003 en 2004 en acht een winstaandeel van € 250.000,- per jaar reëel om als uitgangspunt te nemen voor de berekening van de draagkracht van de man. Daarop komen de beroepskosten in mindering. Zoals hiervoor in 4.5 overwogen acht het hof de beroepskosten die in 2002 en 2003 zijn opgevoerd redelijk. Met ingang van 2006 kan de man niet meer afschrijven op de goodwill. Het hof houdt rekening met € 70.000,- aan beroepskosten over 2005 en met € 37.000,- met ingang van 2006. De beroepswinst bedraagt dan per saldo in 2005 € 180.000,- en met ingang van 2006 € 213.000,- per jaar.
4.11 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de woonlasten van de man in relatie tot zijn inkomen niet onredelijk hoog zijn, zodat er geen reden is daarop te korten. Dat geldt ook voor het jaar 2005, het laatste jaar waarin de man kan afschrijven op de goodwill, en naar het hof aanneemt ook het laatste jaar waarin hij moet aflossen op de lening die hij heeft gesloten ter gelegenheid van het toetreden tot de maatschap. Het bedrag van de afschrijving stelt de man in staat die lening af te lossen.
4.12 Op grond van de bovenvermelde feiten en omstandigheden en rekeninghoudend met de fiscale consequenties en hetgeen hierboven is overwogen acht het hof de man in staat een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 3.070,- per maand ingaande 10 augustus 2005 te betalen. Met ingang van 1 januari 2006 is de man in staat geheel te voorzien in de hiervoor in 4.7 berekende behoefte van de vrouw van € 4.050,- per maand.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 19 januari 2005, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw over de periode van 10 augustus 2005 tot 1 januari 2006 € 3.070,- per maand en met ingang van 1 januari 2006 € 4.050,- per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Van Ginkel en Valk en is op 4 oktober 2005 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.