ECLI:NL:GHARN:2005:AU6576
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- F. Fokker
- A. Knottnerus
- J. van der Bel
- Rechtspraak.nl
Vordering van de Rabobank inzake derdenbeslag op bankrekening van appellant
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 november 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van de Coöperatieve Rabobank Twenterand U.A. tegen een appellant die een bankrekening bij de Rabobank had. De vordering van de Rabobank was gebaseerd op artikel 11 van de Algemene voorwaarden voor betaalrekeningen van de Rabobankorganisatie 1997, waarin is bepaald dat een debetsaldo onmiddellijk opeisbaar is indien er geen kredietfaciliteit is verleend. De appellant had op 1 maart 2001 derdenbeslag laten leggen op zijn bankrekening door de Belastingdienst, terwijl er op dat moment een saldo van € 2.610,62 op de rekening stond. Na de beslaglegging heeft de Rabobank het beslag correct verwerkt en het saldo aan de deurwaarder voldaan, wat in overeenstemming was met de wettelijke verplichtingen onder artikel 477 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De appellant betwistte de vordering van de Rabobank en stelde dat het saldotekort niet voortkwam uit de overeenkomst met de bank, maar door handelen van de Rabobank buiten de overeenkomst om. Het hof oordeelde echter dat de Rabobank correct had gehandeld en dat de vordering van de Rabobank terecht was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep. Het hof benadrukte dat de Rabobank niet in een slechtere positie mocht komen door het beslag en dat de appellant verantwoordelijk was voor het aanzuiveren van het debetsaldo, zoals vastgelegd in de voorwaarden van de bank.