8 november 2005
pachtkamer
rolnummer 2005/254 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. P.C. Plochg,
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
procureur: aanvankelijk mr. W.D. Huizinga, thans geen.
1 De procedure in eerste aanleg
De pachtkamer van de rechtbank te Zwolle, sector kanton, locatie Lelystad heeft op 29 oktober 2003, 25 februari 2004 en 3 november 2004 vonnissen gewezen tussen appellant (verder te noemen: [appellant]) als eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie enerzijds en geïntimeerden (verder te noemen: [geïntimeerden]) als gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie anderzijds. Van het vonnis van 3 november 2004 is een afschrift aan dit arrest gehecht. Naar dat vonnis wordt voor zover nodig verwezen.
2 De procedure in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 2 december 2004 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het onder 1 bedoelde vonnis van 3 november 2004 met dagvaarding van [geïntimeerden] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] tegen dat vonnis één grief aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden, heeft hij enkele nieuwe producties overgelegd en heeft hij geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat vonnis zal verbeteren althans aanvullen in die zin dat ook ten aanzien van het stuk grond ter grootte van 38 x 45 m aan de [adres A] zoals geel gearceerd op prod. 1 is aangegeven sprake is van een pachtovereenkomst gelijk het “grote perceel aan de [adres B]” of het gedeelte van ca 7000 m, althans schriftelijk zal vastleggen de mondelinge pachtovereenkomst met betrekking tot het gedeelte ter grootte van ca 38 x 45 m met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties.
2.3 [geïntimeerden] hebben bij brief van 22 juli 2005 aan hun procureur doen weten dat zij de procedure niet wensen voort te zetten. Ter rolle van 9 augustus 2005 heeft die procureur zich onttrokken.
2.4 Hierna heeft [appellant] zijn procesdossier aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1 Het onderhavige hoger beroep betreft, kort weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende. De pachtkamer in eerste aanleg heeft een pachtovereenkomst tussen [geïntimeerden] als verpachters en [appellant] als pachter vastgelegd ter zake van een perceel grond aan de [adres B] onder afwijzing van die vordering wat betreft een perceel grond van 38 x 45 m aan de [adres A] (verder: het perceel aan de [adres A]). [appellant] vordert in hoger beroep dat dit laatste perceel alsnog onder de vastlegging wordt begrepen.
3.2 Tussen partijen is nimmer in geschil geweest dat [appellant] het stuk grond aan de [adres A] sinds het begin van de jaren negentig gebruikt. De pachtrechter in eerste aanleg heeft voorts aangenomen dat [appellant] (ook) deze grond voor landbouwkundige doeleinden gebruikt (rov. 3.2 – 3.6 van het vonnis van 3 november 2004). Deze pachtrechter heeft echter geoordeeld, dat [appellant]s standpunt wat betreft het betalen van een tegenprestatie voor dit stuk grond enigszins tegenstrijdig was en dat hij op dat punt geen bewijs had aangeboden (rov. 3.8 van dat vonnis). Om deze reden is de vordering tot vastlegging afgewezen voor zover die betreft het perceel aan de [adres A].
3.3 In hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat hij het standpunt heeft willen innemen dat het stuk grond aan de [adres A] steeds als een geheel is verhuurd met de overige grond waarvoor vastlegging van pacht is gevorderd, dat hij steeds voor het geheel pacht heeft betaald en dat – anders dan in het proces-verbaal van comparitie als zijn verklaring is weergegeven – de door hem vrijwillig verhoogde pachtprijs het geheel betrof en geen verband hield met de toevoeging van het stuk grond aan de [adres A]. Hij heeft dit standpunt aan zijn hoger beroep ten grondslag gelegd en heeft ter onderbouwing van dat standpunt diverse stukken overgelegd en bewijs aangeboden. [geïntimeerden] hebben na kennisneming van [appellant]s standpunt in hoger beroep ervoor gekozen om dit standpunt niet te weerspreken. Gelet op het ontbreken van een reactie op de uitvoerige stellingen van [appellant] moet de betwisting door [geïntimeerden] thans als onvoldoende gemotiveerd worden beschouwd, zodat die stellingen van [appellant] als vaststaand zullen worden aangemerkt. Dit brengt mee dat de grief slaagt zonder dat bewijslevering behoeft plaats te vinden.
3.4 De slotsom luidt dat de pachtovereenkomst ook wat betreft het stuk grond aan de [adres A] zal worden vastgelegd. Het vonnis waarvan beroep zal in zoverre worden vernietigd. Nu [geïntimeerden] reeds in de kosten van de eerste aanleg zijn veroordeeld, beschouwt het hof de vordering om hen in de kosten van beide instanties te veroordelen als een verschrijving. Wel zullen [geïntimeerden] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan achterwege blijven, nu dit hof in pachtzaken in hoogste instantie rechtspreekt.
Het hof, recht doende in hoger beroep,
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Zwolle, sector kanton, locatie Lelystad, van 3 november 2004, voor zover in hoger beroep betrokken, zijnde voor zover daarin als pachtobject is omschreven “het grote perceel grenzend aan de [adres B], zoals bij partijen bekend” en, in zoverre opnieuw recht doende, wijzigt deze omschrijving in “het grote perceel grenzend aan de [adres B] en het perceel van 38 x 45 m aan de [adres A], zoals bij partijen bekend”;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] begroot op € 244,-- wegens griffierecht en € 894,-- wegens salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Olthof en de raden mr. ing. Jansens van Gellicum en ir. Duenk en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 8 november 2005.