15 november 2005
pachtkamer
rolnummer 2005/0453 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland,
gevestigd te ’s-Graveland, gemeente De Wijdemeren,
appellante,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.C. Plochg.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 16 februari 2005, dat de pachtkamer van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum, tussen appellante (hierna te noemen: Natuurmonumenten) als gedaagde en geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als eiser heeft gewezen. Van genoemd vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Natuurmonumenten heeft bij exploot van 15 maart 2005 aangezegd van genoemd vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Natuurmonumenten drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, en heeft zij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw recht doende [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans deze vordering alsnog zal afwijzen, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, zowel in eerste instantie als in hoger beroep.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, heeft hij bewijs aangeboden, en heeft hij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Natuurmonumenten in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
3.1 Op grond van de in zoverre niet bestreden vaststelling van de pachtkamer in eerste aanleg en op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden, staat in hoger beroep het navolgende vast.
3.2 [geïntimeerde] heeft, tezamen met zijn vader en broer, in 1977 het opstalrecht verworven van een perceel grond aan de Rijndijk te Haarzuilens tegen afstanddoening van het recht van pacht van een hoeve eveneens te Haarzuilens, alles eigendom van baron [...]. De akte van afstand van pacht van 29 maart 1977 bevat het volgende beding:
“De grondeigenaar verbindt zich jegens de opstalhouder om, zodra er landerijen van de grondeigenaar die gelegen zijn ten westen van de Rijndijk te Haarzuilens, vrij van pacht komen, deze aan de opstalhouder te verpachten en ook verder alles in het werk te stellen om de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf van de opstalhouder door vergroting van diens te exploiteren landerijen mogelijk te maken”.
3.3 Bij akte van 4 september 1991 is het onder 3.2 bedoelde beding, voorzover van belang, als volgt gewijzigd:
“De grondeigenaar verbindt zich jegens de opstalhouder om zodra er landerijen van de grondeigenaar die zijn gelegen nabij de “Witte Hoeve” aan de Rijndijk te Haarzuijlens en thans nog zijn verpacht aan de heer [...] vrij van pacht komen, deze aan de opstalhouder te verpachten…”.
3.4 [geïntimeerde] was en is pachter van diverse op het landgoed De Haar gelegen gronden. Natuurmonumenten heeft medio 2000 de eigendom van het landgoed verworven, waaronder de hiervoor bedoelde gronden. Voorafgaand aan die verwerving is Natuurmonumenten, in verband met het aan de pachters toekomende voorkeursrecht, in gesprek geweest met een vereniging van de pachters van het landgoed, waarvan [geïntimeerde] voorzitter was, en met de individuele op het landgoed gevestigde pachters. Een door Natuurmonumenten opgesteld en mede door [geïntimeerde] ondertekend verslag van een op 26 juli 2000 met [geïntimeerde] gehouden gesprek, houdt onder meer in:
“Huidige oppervlakte pachtgrond 21 ha bij het bedrijf, los land ca 25 ha. In het verleden besproken dat dit 1 van de 4 blijvende bedrijven op het landgoed zou zijn, 23 jaar geleden schriftelijk vastgelegd dat indien gronden pachtvrij komen 20 ha ten westen van de Rijndijk zou worden toegevoegd. (…)
Wensen
? Realisatie van de toegezegde 20 ha
? (…)
Toezeggingen
? Actief proberen tot vrij van pacht maken van de 20 ha, ? 15 ha toe te voegen aan bedrijf, rest gebruiken voor bestemmingsverandering, Geen vergoeding voor pachter bij bedrijfsverplaatsing/beëindiging.
? (…)
Hr. [geïntimeerde] is alleen accoord met 15 ha als bestemmingsverandering van overig land duidelijk en zichtbaar is. Dit punt vergd dus nog nader overleg. E.e.a ook i.v.m. tijdstip van pachtvrij krijgen [...].”
3.5 Eind 2002 is de grond behorende bij de Witte Hoeve vrij van pacht gekomen.
4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Het gaat er in deze zaak om de vraag of Natuurmonumenten gehouden is om de bij de Witte Hoeve behorende grond aan [geïntimeerde] in reguliere pacht te geven, of dat zij kan volstaan met het aanbieden van een eenmalige pachtovereenkomst in de zin van het vijfde lid van artikel 70f Pachtwet (hierna kortweg aan te duiden als eenmalige pachtovereenkomst of eenmalige verpachting). Bij het bestreden vonnis heeft de pachtkamer in eerste aanleg Natuurmonumenten veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst van laatstelijk 4 september 1991 en tot reguliere verpachting van bedoelde grond. Tegen dat oordeel richten zich de grieven. Het hof zal die grieven zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken.
4.2 Natuurmonumenten erkent dat de overeenkomsten uit 1977 en 1991 betrekking hebben op een reguliere pachtovereenkomst. Natuurmonumenten erkent ook dat zij voorafgaand aan de verwerving van het landgoed De Haar heeft aangegeven dat afspraken uit het verleden zouden worden gerespecteerd. Dat zij niettemin tot niet meer dan tot eenmalige verpachting gehouden is, leidt Natuurmonumenten af uit de vermelding in het verslag van de bespreking van 26 juli 2000 dat aan pachter geen vergoeding zal worden betaald bij bedrijfsverplaatsing/beëindiging.
4.3 Met grief 1 klaagt Natuurmonumenten op zichzelf terecht erover dat de pachtkamer in eerste aanleg haar standpunt aldus heeft begrepen, als zou bedoeld besprekingsverslag zelf een eenmalige pachtovereenkomst inhouden. Ten aanzien van de bij de Witte Hoeve behorende grond bevatten de overeenkomsten uit 1977 en 1991 een voorovereenkomst tot verpachting en de strekking van het verweer van Natuurmonumenten is dat zij weliswaar met [geïntimeerde] is overeengekomen dat zij die door haar rechtsvoorganger aangegane voorovereenkomst zou nakomen, maar niet zonder dat daarbij de nadere afspraak is gemaakt dat Natuurmonumenten met eenmalige verpachting mocht volstaan. Aldus draagt ook bedoelde nadere afspraak het karakter van een voorovereenkomst.
4.4 Achtergrond van de bespreking van 26 juli 2000 was klaarblijkelijk mede het voorkeursrecht van de pachter. In verband met die achtergrond ligt het niet voor de hand dat [geïntimeerde] – zonder dat daar iets tegenover stond – genoegen heeft genomen met een minder sterke rechtspositie ten opzichte van Natuurmonumenten dan hij ten opzichte van de rechtsvoorganger van Natuurmonumenten bezat. Natuurmonumenten mocht dan ook niet spoedig erop vertrouwen dat [geïntimeerde] met een eenmalige pachtovereenkomst genoegen nam.
4.5 Dat er voor [geïntimeerde] iets tegenover bedoelde minder sterke rechtspositie stond, is door Natuurmonumenten niet aangevoerd. Wat betreft de aanleiding voor de nadere afspraak zoals die volgens Natuurmonumenten is gemaakt, heeft Natuurmonumenten aangevoerd dat reeds planontwikkelingen met betrekking tot de bij de Witte Hoeve behorende grond gaande waren. [geïntimeerde] heeft daartegenover aangevoerd dat in het Raamplan 2000 de desbetreffende grond nog als landbouwgrond werd aangemerkt. Indien het hof met Natuurmonumenten ervan uitgaat dat in 2000 reeds sprake was van planontwikkeling met betrekking tot de bij de Witte Hoeve behorende grond, draagt die omstandigheid niet bij aan de aannemelijkheid van het standpunt van Natuurmonumenten. Bedoelde omstandigheid zou immers aan [geïntimeerde] juist een extra motief hebben verschaft om – zo nodig onder verwijzing naar zijn voorkeursrecht – vast te houden aan zijn rechtspositie zoals hij die ten opzichte van de rechtsvoorganger van Natuurmonumenten kon doen gelden.
4.6 Wat betreft de wijze waarop een en ander tussen partijen aan de orde is geweest heeft Natuurmonumenten niet meer aangevoerd dan dat “in goed overleg” is afgesproken dat [geïntimeerde] bij bedrijfsverplaatsing of bedrijfsbeëindiging in het kader van een bestemmingswijziging geen beroep zou doen op een door Natuurmonumenten te betalen schadeloosstelling. Dat tussen partijen is besproken dat deze afspraak aldus vorm zou krijgen, dat een eenmalige in plaats van een reguliere pachtovereenkomst zou worden gesloten, heeft Natuurmonumenten niet aangevoerd. In dit verband is van belang dat het wettelijke regime voor eenmalige pachtovereenkomsten met dat voor reguliere pachtovereenkomsten niet alleen verschilt wat betreft de positie van de pachter in geval van een bestemmingswijziging maar ook in tal van andere opzichten.
4.7 Ook het onder 3.4 weergegeven besprekingsverslag houdt niet in dat een eenmalige pachtovereenkomst zal worden aangegaan. Uit de enkele vermelding “Geen vergoeding voor pachter bij bedrijfsverplaatsing/beëindiging” kan – mede tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen – niet worden afgeleid dat is overeengekomen dat eenmalige verpachting zal plaatsvinden. Natuurmonumenten heeft nog een beroep gedaan op de omstandigheid dat [geïntimeerde] voorafgaand aan de ondertekening van bedoelde besprekingsverslag in dat verslag wijzingen heeft aangebracht, maar die omstandigheid kan niet afdoen aan hetgeen hiervoor is overwogen.
4.8 In verband met hetgeen hiervoor is overwogen, moet aan het standpunt van Natuurmonumenten worden voorbijgegaan, omdat het onvoldoende is gemotiveerd.
4.9 De slotsom is dat de grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het hof zal het bestreden vonnis, zij het ook met verbetering van de gronden, bekrachtigen. Het hof zal Natuurmonumenten veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
5 Beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum, van 16 februari 2005;
veroordeelt Natuurmonumenten in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 894,— voor salaris procureur en op € 244,— voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Olthof en de raden ing. De Lorijn en ir. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2005.