ECLI:NL:GHARN:2005:AV0982

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
VI 13-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Vegter
  • mrs. Verheugt
  • mr. Dik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde invrijheidstelling en ernstige misdragingen tijdens verlof

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de plaatsvervangend officier van justitie te Zwolle. De veroordeelde, die op 28 oktober 2004 was aangehouden, werd ervan verdacht zich tijdens een regimair verlof schuldig te hebben gemaakt aan ernstige strafbare feiten. De feiten omvatten onder andere poging tot moord en bedreiging van een slachtoffer en politieagenten. Tijdens de zitting heeft de veroordeelde deels bekend deze feiten te hebben gepleegd, wat leidde tot de vraag of zijn vervroegde invrijheidstelling kon worden toegewezen.

Het hof oordeelde dat de gepleegde feiten een zeer ernstige misdraging vormden in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. De ernst van de misdragingen rechtvaardigde volgens het hof dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde geheel achterwege bleef. De vordering van de officier van justitie werd dan ook toegewezen. Het hof heeft daarbij gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht en heeft de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat deze niet voldoende waren om de vordering af te wijzen.

De uitspraak benadrukt het belang van de ernst van misdragingen tijdens verlof en de gevolgen daarvan voor de vervroegde invrijheidstelling. Het hof heeft de vordering van de plaatsvervangend officier van justitie toegewezen, wat betekent dat de veroordeelde zijn straf volledig moet uitzitten zonder vervroegde vrijlating.

Uitspraak

VI-nummer: 13/04
Uitspraak: 16 februari 2005
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 17 december 2004 ingekomen vordering van de plaatsvervangend officier van justitie te Zwolle van 16 december 2004, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
Veroordeelde,
geboren te [plaats] op [datum],
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 2 februari 2005 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr C. van den Berg, advocaat te Zwolle, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling toe te wijzen.
Overwegingen
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 20 april 2004 van de rechtbank te Zwolle opgelegde gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht, en wel gepleegd tijdens een
- naar het hof begrijpt - regimair verlof.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 28 oktober 2004 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van een aantal strafbare feiten die hij die dag zou hebben gepleegd. Uit de mededeling van veroordeelde ter terechtzitting blijkt dat deze strafbare feiten, waaronder poging tot moord dan wel doodslag op [slachtoffer], bedreiging van dat [slachtoffer]en bedreiging van politieagenten ter terechtzitting op 3 februari 2005 bij de rechtbank worden behandeld. Veroordeelde heeft ter terechtzitting van dit hof bekend op 28 oktober 2005 naar [slachtoffer] te zijn gegaan om verhaal te halen, daar een ruit vernield te hebben en dat het mogelijk is dat hij [slachtoffer]en de gewaarschuwde politieagenten bedreigd heeft. Hij bekent een mes te hebben vastgepakt in het huis van [slachtoffer] daar stekende bewegingen mee te hebben gemaakt, maar ontkent [slachtoffer] te hebben gestoken.
De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, primair in afwachting van de uitspraak van de rechtbank en subsidiair in afwachting van het gereedkomen van een rapportage omtrent veroordeelde, waartoe de raadsman een verzoek aan de rechtbank zal doen.
Het hof merkt op dat de vordering van de officier van justitie onverwijld is ingediend, zoals artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht voorschrijft en dat daarbij niet de beslissing van de rechtbank afgewacht hoefde te worden. Gelet op het feit dat veroordeelde ter terechtzitting van dit hof de hem tenlastegelegde feiten - deels - heeft bekend en dat hetgeen door veroordeelde is bekend feiten betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, wijst het hof het primaire verzoek af. Het subsidiaire verzoek tot aanhouding wordt eveneens afgewezen nu het hof zich omtrent de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, voor de beoordeling van de vordering ex artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht, voldoende voorgelicht acht.
Veroordeelde wordt ervan verdacht zich tijdens verlof schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Veroordeelde heeft tegenover het hof - deels - bekend deze feiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, te hebben gepleegd. Het hof is van oordeel dat de eerdergenoemde feiten een zeer ernstige misdraging vormen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de ernst van de misdragingen rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde geheel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie toewijzen, als na te melden.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
Wijst toe de vordering van de plaatsvervangend officier van justitie te Zwolle en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde in zijn geheel achterwege zal worden gelaten.
Aldus gewezen door:
mr Vegter, voorzitter
mrs Verheugt en Dik, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr Collombon, griffier
en op 16 februari 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.