ECLI:NL:GHARN:2005:AV0986
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- mr. Vegter
- mrs. Dik
- mrs. Coumans
- Rechtspraak.nl
Vordering tot achterwege blijven van vervroegde invrijheidstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 13 april 2005 uitspraak gedaan over de vordering tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 3 februari 2004 aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet. De rechtbank Amsterdam had op 21 oktober 2004 een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. De vordering tot het achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling werd pas op 12 januari 2005 ingediend, wat het hof als niet onverwijld beschouwde volgens artikel 15a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering niet tijdig was ingediend en dat dit van invloed is op de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling.
Tijdens de openbare terechtzitting op 30 maart 2005 heeft het hof de veroordeelde en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, gehoord, evenals de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling voor een deel van vijftien maanden toegewezen moest worden. Het hof heeft overwogen dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, wat rechtvaardigt dat de vervroegde invrijheidstelling voor een deel achterwege blijft. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege zal blijven voor een deel van vijf maanden.