ECLI:NL:GHARN:2005:AV0989
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- mr. Vegter
- mrs. Dik
- mrs. Coumans
- Rechtspraak.nl
Vordering tot achterwege blijven van vervroegde invrijheidstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 13 april 2005 uitspraak gedaan over de vordering tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde, die op 25 oktober 2004 was aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank Amsterdam had de veroordeelde op 29 november 2004 schuldig bevonden aan deze overtreding en aan een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet, en had hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 27 maanden opgelegd. Tegen deze uitspraak was hoger beroep ingesteld.
De raadsvrouw van de veroordeelde betoogde dat de vervroegde invrijheidstelling slechts met drie maanden uitgesteld zou moeten worden, en dat het volledig achterwege laten disproportioneel zou zijn. Het hof heeft de vordering van de officier van justitie deels toegewezen en bepaald dat de vervroegde invrijheidstelling voor een periode van negen maanden achterwege zal blijven. Bij deze beslissing heeft het hof rekening gehouden met de duur van de opgelegde straf en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
Het hof heeft ook overwogen dat de vordering tot het achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling tijdig was ingediend, en dat de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen, zeer ernstige misdragingen vormden. De raadsvrouw had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat de aard en ernst van de bewezen feiten rechtvaardigen dat de vervroegde invrijheidstelling voor een groter deel dan drie maanden achterwege blijft. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.