ECLI:NL:GHARN:2005:AV0994
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- P.C. Vegter
- J.M.J. Denie
- J.W.P. Verheugt
- Rechtspraak.nl
Vordering tot uitstel van vervroegde invrijheidstelling in verband met ernstige misdragingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 31 oktober 2005 uitspraak gedaan over de vordering van de advocaat-generaal te Amsterdam tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig had misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid, aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat een vordering tot uitstel of achterwege blijven van vervroegde invrijheidstelling alleen kan worden toegewezen indien er sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof concludeerde dat de feiten waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, namelijk overtredingen van artikel 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, niet als zeer ernstige misdragingen konden worden aangemerkt, omdat deze strafbare feiten niet leiden tot voorlopige hechtenis. De vordering van de advocaat-generaal werd dan ook afgewezen.
De zaak kwam aan het hof na een eerdere veroordeling van de veroordeelde tot een gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden, opgelegd door het gerechtshof te Amsterdam. De advocaat-generaal had op 7 september 2005 de vordering ingediend, waarin werd gesteld dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde moest worden tegengehouden vanwege zijn recente misdragingen. Tijdens de openbare terechtzitting op 17 oktober 2005 werd de veroordeelde gehoord, evenals zijn raadsman en de advocaat-generaal. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en kwam tot de conclusie dat de vordering niet toewijsbaar was, mede omdat de vrijspraak van de veroordeelde voor een deel van de tenlastegelegde feiten van belang was voor de beslissing.
Het hof heeft in zijn overwegingen ook verwezen naar de Aanwijzing van de Procureurs-Generaal, waarin wordt gesteld dat voor een vordering tot uitstel van vervroegde invrijheidstelling een zeer ernstige misdraging moet zijn gepleegd, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De beslissing van het hof is op 31 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij de vordering van de advocaat-generaal werd afgewezen.