ECLI:NL:GHARN:2005:AV0999

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
VI 9-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde invrijheidstelling en ernst van misdragingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 31 oktober 2005 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie te Rotterdam, die strekte tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was op 26 juni 2004 aangehouden op verdenking van moord dan wel doodslag, en was op 9 juni 2005 door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaar voor doodslag en poging tot doodslag. Tijdens de behandeling van de vordering heeft het hof vastgesteld dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, wat de vordering van de officier van justitie rechtvaardigde. Het hof heeft geconcludeerd dat de ernst van de misdragingen, zoals bedoeld in artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht, zodanig was dat de vervroegde invrijheidstelling geheel achterwege moest blijven. De beslissing van het hof was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren waren gekomen, en de duur van de opgelegde straf werd eveneens in overweging genomen. De vordering van de officier van justitie werd dan ook toegewezen, en het hof heeft bepaald dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde in zijn geheel achterwege zal blijven.

Uitspraak

VI-nummer: 9-04
Uitspraak: 31 oktober 2005
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 12 augustus 2004 ingekomen vordering van de officier van justitie te Rotterdam van 10 augustus 2004, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
[VEROORDEELDE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd [verblijfplaats]
De raadsman heeft in een brief d.d. 11 oktober 2005 aangegeven dat noch veroordeelde, noch hijzelf ter terechtzitting zullen verschijnen en dat de veroordeelde in een op 14 oktober 2005 binnengekomen afstandsverklaring te kennen heeft gegeven afstand te doen van het recht ter terechtzitting te verschijnen.
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2005 gehoord de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling toe te wijzen.
Overwegingen
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 22 september 2003 van de rechtbank te Rotterdam opgelegde gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht, en wel door zich gedurende een, naar het hof begrijpt, regimair verlof schuldig te maken aan een zeer ernstig geweldsdelict.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken.
Veroordeelde is op 26 juni 2004 aangehouden op verdenking van moord dan wel doodslag, althans medeplichtigheid tot moord c.q. doodslag. Blijkens het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2005 is veroordeelde inmiddels ter zake van doodslag en poging tot doodslag schuldig bevonden en veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof is van oordeel dat de voornoemde bewezenverklaarde feiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zeer ernstige misdragingen vormen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht.
De ernst van de misdragingen rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling geheel achterwege blijft. Daarbij is de duur van de door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 9 juni 2005 opgelegde straf tevens in aanmerking genomen.
Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie toewijzen, als na te melden.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
Wijst toe de vordering van de officier van justitie te Rotterdam en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde achterwege in zijn geheel achterwege zal worden gelaten.
Aldus gewezen door:
mr P.C. Vegter, voorzitter
mrs J.M.J. Denie en J.W.P. Verheugt, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier
en op 31 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.