ECLI:NL:GHARN:2006:AV0180

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2005/1182
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Smeeïng-van Hees
  • A. Rijken
  • J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en sollicitatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante. De rechtbank te Arnhem had eerder, op 24 november 2005, de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellante beëindigd. Het hof heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij op medische gronden niet in staat was haar opleiding binnen de gestelde termijn af te ronden. Dit was een belangrijke voorwaarde voor het voldoen aan de sollicitatieverplichting die op haar rustte sinds juni 2005. Appellante had een dagopleiding van twee jaar gevolgd, maar was veelvuldig afwezig en had haar opleiding niet op tijd kunnen afronden. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2006 heeft appellante verklaard dat haar afwezigheid te maken had met ernstige vermoeidheidsverschijnselen en een ziekenhuisopname, maar het hof oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende onderbouwd waren.

Het hof benadrukte dat de sollicitatieverplichting niet alleen betrekking had op werk waarvoor appellante was opgeleid, maar dat zij ook algemeen geaccepteerde arbeid diende te aanvaarden. De conclusie van het hof was dat het hoger beroep faalde en dat het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden, ook niet in het licht van het feit dat appellante in staat van faillissement zou komen na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

19 januari 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2005/1182
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. G.J.P.C.G. Verheijen.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 3 december 2001 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. R.A. Boon en tot bewindvoerder H.D. van Striep.
1.2 Bij vonnis van 14 mei 2004 heeft de rechtbank de looptijd van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op vijf jaar vanaf 3 december 2001, dus tot 3 december 2006.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 24 november 2005 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd. In het faillissement, waarin zij van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. J.A. Verspui en tot curator H.D. van Striep.
1.4 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 30 november 2005 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling te laten herleven.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 13 december 2005 van de procureur en van de brief met bijlagen van 13 december 2005 van de bewindvoerder.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2006, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar procureur. Voorts is verschenen de bewindvoerder H.D. van Striep voornoemd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Het hof overweegt het volgende. [appellante] heeft tijdens de schuldsaneringsregeling, waarvan de looptijd was vastgesteld op vijf jaar, met toestemming van de gemeente [...] en met behoud van haar bijstandsuitkering een dagopleiding van twee jaar gevolgd, die zou eindigen in mei 2005, waarna zij zich zou moeten inspannen om een fulltime baan te vinden. De bewindvoerder heeft het voorgaande bij brieven van 14 september 2004 en 16 maart 2005 aan [appellante] medegedeeld. In juni 2005 heeft [appellante] de bewindvoerder naar aanleiding van deze brieven medegedeeld dat zij pas in januari 2006 examen zal gaan doen en dat zij daarom niet kon voldoen aan de sollicitatieverplichting die met ingang van juni 2005 op haar rustte. Ter zitting is gebleken dat [appellante] pas in februari 2006 haar opleiding zal afronden. Uit de brief van opleidingsinstituut Penso van 14 september 2005 blijkt dat [appellante] gedurende de gehele opleiding veelvuldig afwezig is geweest en dat zij mede daardoor de opleiding niet in mei 2005 heeft kunnen afronden.
3.3 [appellante] stelt dat haar veelvuldige afwezigheid is veroorzaakt door ernstige vermoeidheidsverschijnselen en een ziekenhuisopname in december 2004. Als bewijs daarvan heeft zij een overzicht overgelegd van haar bezoeken aan de huisarts. Voorts stelt [appellante] dat zij deze klachten uit schaamte niet aan de bewindvoerder heeft gemeld. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij wèl heeft getracht de bewindvoerder telefonisch van haar vermoeidheid op de hoogte te stellen.
3.3 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de door [appellante] overgelegde stukken en uit hetgeen zij ter zitting heeft verklaard niet afdoende is gebleken dat zij op medische gronden niet in staat was haar opleiding binnen de daarvoor gestelde termijn af te ronden en dat [appellante] aldus ten onrechte niet heeft voldaan aan de, met ingang van juni 2005, uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting. Voorts is zij in dit verband tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting de bewindvoerder alle inlichtingen te verschaffen waarvan zij wist of had behoren te begrijpen dat deze van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.4 De stelling van [appellante] dat het voor haar geen zin had te solliciteren, omdat zij haar opleiding niet had afgerond doet aan het voorgaande niet af. De met ingang van juni 2005 op haar rustende sollicitatieverplichting houdt niet enkel in dat zij slechts hoeft te zoeken naar werk waarvoor zij is opgeleid, maar betekent dat zij alle algemeen geaccepteerde arbeid diende te aanvaarden.
3.5 De conclusie is dat het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken.
3.6 De omstandigheid dat [appellante] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement zal komen te verkeren, is voor het hof geen reden om anders te oordelen.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 24 november 2005.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-van Hees, Rijken en Groen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2006.