19 januari 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2005/1195
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. I.M.M. Verhaak.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 9 september 2002 is ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. B.J. Engberts en tot bewindvoerder P.A.M.T. van den Berg.
1.2 Bij vonnis van 17 juli 2003 heeft de rechtbank te Arnhem een saneringsplan vastgesteld waarbij de looptijd van de schuldsaneringsregeling is bepaald op 4 jaar vanaf 9 september 2002 dus tot 9 september 2006, of zoveel korter als de achterstand op de boedelrekening is ingelopen.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 24 november 2005 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd. In het faillissement, waarin hij van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. B.J. Engberts en tot curator P.A.M.T. van den Berg.
1.4 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 2 december 2005 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 5 januari 2006 van de procureur en van het faxbericht met bijlagen van 6 januari 2006 van de bewindvoerder.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2006, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn procureur. Voorts zijn verschenen de bewindvoerder Van den Berg voornoemd en de heer [...] namens beschermingsbewindvoerder Bureau B & F.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Vaststaat dat tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling een aanzienlijke boedelachterstand is ontstaan, die in juli 2003 ongeveer € 4.619,22 bedroeg. Omdat [appellant] zijn verplichting tot afdracht aan de boedel niet (correct) was nagekomen heeft op 10 juli 2003 reeds een beëindigingszitting plaatsgevonden bij de rechtbank. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van [appellant] en omdat hij met betrekking tot zijn financiën onder bewind zou worden gesteld heeft de rechtbank destijds besloten de schuldsaneringsregeling voort te zetten, alsmede een saneringsplan vast te stellen, waaraan [appellant] zich stipt diende te houden. In dit saneringsplan is voor zover thans van belang bepaald dat de achterstand die was ontstaan bij de maandelijkse aflossingen aan de boedel in de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling diende te worden ingelopen. De duur van de schuldsaneringsregeling is daarbij vastgesteld op vier jaar, of zoveel korter wanneer de boedelachterstand zou zijn ingelopen.
3.3 [appellant] stelt dat de boedelachterstand niet aan hem verweten kan worden. Sinds augustus 2003 is hij onder bewind gesteld. Zijn volledige inkomen ging vanaf dat moment rechtstreeks naar de derdengeldrekening van de bewindvoerder Bureau B & F. [appellant] ontving nog slechts wekelijks huishoudgeld. Alle overige financiële zaken, waaronder de afdracht van de boedelbijdrage, zouden door die bewindvoerder worden geregeld. In de periode van september 2002 tot en met mei 2003 had hij een aanmerkelijk hoger inkomen dan daarna, toen zijn inkomen zelfs onder het vrij te laten bedrag uitkwam. Hij is daarom van mening dat bij de berekening van de boedelachterstand en van het maandelijks vrij te laten bedrag dient te worden uitgegaan van zijn gemiddelde inkomen. Voorts stelt hij dat de boedelachterstand ten dele kan worden ingelost doordat teveel huur is betaald waardoor hij nog een bedrag van € 1.326,- dient terug te ontvangen, alsmede dat aan de Nuon een achterstand van ongeveer € 750,- is voldaan voor een vordering die onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt en dat ook dit bedrag aan hem dient te worden terugbetaald.
3.4 Het hof stelt vast dat [appellant], ook na de vaststelling van het saneringsplan, waarbij hem een extra kans is gegeven de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen, de boedelachterstand niet heeft ingelopen. Per december 2004 bedroeg de achterstand inmiddels € 5.297,66. Nu deze achterstand is ontstaan doordat [appellant] in de periode van september 2002 tot juli 2003 te weinig aan de boedel heeft afgedragen, hetgeen destijds voor de rechtbank in beginsel voldoende reden vormde om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, is het hof op grond daarvan reeds van oordeel dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Hoewel niet aan [appellant] kan worden verweten dat het niet mogelijk is gebleken de hem gegeven kans om de boedelachterstand in te lopen te benutten, vormt dit onvoldoende reden de schuldsaneringsregeling voort te zetten en blijft in stand dat hij destijds verwijtbaar heeft gehandeld.
3.5 De conclusie is dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.6 De omstandigheid dat [appellant] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement zal komen te verkeren, is voor het hof geen reden om anders te oordelen.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 24 november 2005.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Smeeïng-van Hees en Groen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2006.