ECLI:NL:GHARN:2006:AV1345

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2004/1134
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mannoury
  • R. Rijken
  • A. van der Kwaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgstellingsovereenkomst en betalingsverplichtingen in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en The Satisfactorie B.V. over de borgstellingsovereenkomst die op 26 april 2001 is gesloten. [appellant] heeft zich als borg verbonden voor de nakoming van een printovereenkomst tussen Satisfactorie en [X.], h.o.d.n. [X.] Support & Supplies, die op 25 april 2001 is gesloten. Na een supplement op 15 mei 2001, waarin de maandelijkse betalingen werden verhoogd, heeft Satisfactorie [X.] en [appellant] gesommeerd tot betaling van openstaande bedragen. Toen dit zonder resultaat bleef, heeft Satisfactorie [appellant] gedagvaard. De rechtbank heeft de vordering van Satisfactorie toegewezen, ondanks de verweren van [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend. Hij betoogt dat de vordering van Satisfactorie niet toewijsbaar is omdat [X.] de printovereenkomst op grond van dwaling zou hebben vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen de vastgestelde feiten door de rechtbank en dat er geen bewijs is dat [X.] de overeenkomst daadwerkelijk heeft vernietigd. Het hof concludeert dat de vordering van Satisfactorie terecht is toegewezen, omdat [X.] in gebreke is gebleven met zijn betalingsverplichtingen.

De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling, waarbij [appellant] zich kan uitlaten over de cijfermatige aspecten van de vordering. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat deze informatie is verstrekt. De uitspraak is gedaan door de rechters M. Mannoury, R. Rijken en A. van der Kwaak op 31 januari 2006.

Uitspraak

31 januari 2006
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/1134
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. H. van Ravenhorst,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
The Satisfactorie B.V.,
gevestigd te Ermelo,
geïntimeerde,
procureur: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek.
1 Het geding in eerste aanleg
De rechtbank Zutphen heeft op 7 juli 2004 een vonnis uitgesproken in het geschil tussen appellant, hierna te noemen [appellant], als gedaagde en geïntimeerde, hierna te noemen Satisfactorie, als eiseres. Een kopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 7 oktober 2004 heeft [appellant] Satisfactorie aangezegd in hoger beroep te komen van vermeld vonnis, met gelijktijdige dagvaarding van Satisfactorie voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en toegelicht, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, 1) aan Satisfactorie alsnog haar vordering zal ontzeggen, 2) voor zover het hof niettemin bepaalt dat op [appellant] enige betalingsverplichting jegens Satisfactorie mocht rusten, alsdan slechts zal toewijzen de verstreken termijnen uit hoofde van de overeenkomst van 25 april 2001 zonder de gevorderde wettelijke rente, kosten rechtens.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Satisfactorie de grieven van [appellant] bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Daarna hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 De vaststaande feiten
Tegen de door de rechtbank in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.15 vastgestelde feiten heeft [appellant] geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Het geschil tussen partijen kan kort gezegd als volgt worden weergegeven. [appellant] heeft zich jegens Satisfactorie als borg uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst d.d. 26 april 2001 (zie rov. 2.6 en 2.7 van het vonnis waarvan beroep) verbonden voor de juiste nakoming van de tussen Satisfactorie en [X.], h.o.d.n. [X.] Support & Supplies (hierna [X.]) op 25 april 2001 gesloten printovereenkomst (zie rov. 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis waarvan beroep). Satisfactorie en [X.] hebben vervolgens op 15 mei 2001 een supplement van de printovereenkomst getekend, waarin onder meer is voorzien in een verhoging van de maandelijkse deelbetalingen van [X.] aan Satisfactorie (zie rov. 2.9 van het bestreden vonnis). Nadat Satisfactorie [X.] als hoofdschuldenaar en [appellant] als borg tevergeefs tot betaling van de openstaande termijnbedragen had gesommeerd (zie rov. 2.10 tot en met 2.15), heeft Satisfactorie [appellant] in diens hoedanigheid van borg tot betaling gedagvaard. De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep, met verwerping van de verweren zijdens [appellant], de vordering van Satisfactorie toegewezen als vermeld in het dictum van dat vonnis.
4.2 [appellant] heeft in eerste aanleg als verweer gevoerd dat de vordering van Satisfactorie niet toewijsbaar is, omdat [X.] de printovereenkomst op grond van dwaling zou hebben vernietigd, althans op die vernietiging een beroep heeft gedaan, zodat ingevolge artikel 7:851 lid 1 BW ook aan de aansprakelijkheid uit hoofde van de borgtocht een einde is gekomen.
4.3 De rechtbank heeft dit verweer verworpen in de rov. 5.3 en 5.4 van het bestreden vonnis. [appellant] komt hiertegen op in het eerste onderdeel van zijn eerste grief.
4.4 In de toelichting bij deze grief beschrijft [appellant] zijn visie op de gang van zaken ten tijde van het sluiten van de printovereenkomst van 25 april 2001 tussen Satisfactorie en [X.], om tot de stelling te komen dat [X.] jegens Satisfactorie de nietigheid van die overeenkomst heeft ingeroepen op grond van dwaling subsidiair misbruik van omstandigheden. [appellant] verwijst daarbij naar het procesdossier in eerste aanleg en naar de producties bij memorie van grieven. Satisfactorie heeft bij memorie van antwoord de stellingen en conclusies van [appellant] omstandig bestreden. Volgens Satisfactorie heeft [X.] de printovereenkomst van 25 april 2001 niet vernietigd en evenmin een beroep op nietigheid gedaan.
4.5 Het hof zal thans onderzoeken of blijkt van een door [X.] ingeroepen nietigheid van de bewuste overeenkomst.
4.6 [X.] heeft bij brief van 15 april 2003 aan de advocaat van Satisfactorie doen weten bezwaar aan te tekenen tegen de sommatie d.d. 8 april 2003, onder aankondiging van nadere informatie door zijn advocaat. In de brief van 27 mei 2003 van de advocaat van [X.] en [appellant], mr. E. Meijer te ’s-Gravenhage, aan de advocaat van Satisfactorie, mr. M.D. Groot te Ermelo, valt onder meer het volgende te lezen:
“(…) Dat cliënt’s handtekening onder deze overeenkomst (van 25 april 2001, toevoeging hof) is terecht gekomen is het gevolg van dwaling aan de zijde van cliënt c.q. het gevolg van omstandigheden waardoor het cliënt op dat moment niet mogelijk was te overzien wat hij ondertekende. Dat uw cliënt dit wist c.q. kon weten is af te leiden uit de omstandigheid (…)’,
alsmede:
“Gaarne ontvang ik van u de maandelijkse omzetcijfers van uw cliënt vanaf het begin van der partijen overeenkomst. U zult begrijpen dat cliënt zijn bepalingen (het hof leest hier: betalingen) aan uw cliënt opschort totdat hem gebleken is wat zijn verplichtingen jegens uw cliënt zijn en zijn geweest; dit onder voorbehoud van recht op restitutie van hetgeen hij onverschuldigd aan uw cliënt heeft betaald.”
In de brief van mr. Groot aan mr. Meijer d.d. 13 juni 2003 wordt het standpunt van Satisfactorie verwoord, met als conclusie: “(…) Deze omstandigheden komen echter voor rekening van de heer [X.] en rechtvaardigen geen beroep op dwaling, noch een beroep op onvoorziene omstandigheden.”
Reagerend op laatstvermelde brief schrijft mr. Meijer bij brief van 16 juni 2003 aan mr. Groot onder meer: “(…) Het lijkt er dan op dat uw cliënt gebruik heeft gemaakt van de naïviteit van cliënt. (…) Ik stel vast dat de omzetgarantie-overeenkomst van destijds tot stand is gekomen onder invloed van – achteraf gebleken – dwaling, althans in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (…).”
Vervolgens geeft mr. Meijer drie opties die [X.] ten dienste staan, waaronder “uw cliënt voor de rechter dagen en vernietiging c.q. ontbinding van de destijds tot stand gekomen overeenkomst vragen met restitutie van het door hem meer betaalde dan uit hoofde van de omzetgarantie nodig was; (…)”.
In de daarop volgende antwoordbrief van 25 juni 2003 wijst mr. Groot gemotiveerd een beroep op dwaling en op strijd met de redelijkheid en billijkheid van de hand.
Uit de producties overgelegd door [appellant] bij memorie van grieven blijkt niet van enig beroep door [X.] op een wilsgebrek.
4.7 Het hof moet op grond van voormelde gegevens, mèt Satisfactorie, tot de conclusie komen dat niet is gebleken dat [X.] de litigieuze overeenkomst van 25 april 2001 heeft vernietigd op grond van dwaling of enig ander wilsgebrek. Weliswaar heeft [X.] zich blijkens de vermelde correspondentie op het standpunt gesteld dat hij heeft gedwaald omtrent die overeenkomst, maar verder dan het (in de brief van 16 juni 2003) vermelden van de vernietiging op grond van dwaling als optie is het kennelijk niet gekomen. Het eerste onderdeel van de eerste grief van [appellant] is dan ook tevergeefs voorgedragen.
4.8 In het tweede onderdeel van de eerste grief beklaagt [appellant] zich erover dat de rechtbank de vordering jegens [appellant] heeft toegewezen ‘ondanks het feit dat het kennelijk nog bestaande geschil tussen [X.] en The Satisfactorie betreffende de rechtmatigheid van de nietigverklaring van de printovereenkomst door [X.] (nog) niet aan een rechterlijk oordeel is onderworpen geweest’. Mogelijk doelt [appellant] hiermee op rov. 5.5 van het vonnis waarvan beroep, waar de rechtbank dat verweer van [appellant], gegeven zijn stelling dat ‘sprake is van een rechtsstrijd tussen Satisfactorie en [X.] en deze niet door de rechtbank is beslist’, aanmerkt als een beroep op het niet opeisbaar zijn van de vordering van Satisfactorie op [X.] en die van Satisfactorie op [appellant]. De rechtbank heeft dit verweer verworpen in rov. 5.6 van haar vonnis. Het hof deelt deze overweging en neemt die geheel over. In deze procedure is nu eenmaal niet gebleken dat [X.] zijn vermelde standpunt, kort gezegd: zijn vermeende beroep op dwaling, op enigerlei serieuze wijze heeft onderbouwd of enig serieus vervolg heeft gegeven, zodat het hof niet anders rest dan te concluderen dat [X.] als hoofdschuldenaar jegens Satisfactorie in gebreke is gebleven met diens betaalplicht. Zoals de rechtbank terecht overweegt heeft Satisfactorie voldaan aan de vereisten van artikel 7:855 BW. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid uit hoofde van artikel 7:852 lid 2 BW om [X.] een redelijke termijn te stellen ten einde de vernietiging van de overeenkomst van 25 april 2001 te effectueren, gedurende welke termijn [appellant] bevoegd zou zijn om zijn verplichtingen als borg op te schorten. Ook dit onderdeel van de eerste grief faalt mitsdien.
4.9 In de derde grief beklaagt [appellant] zich erover dat de rechtbank ook vorderingen van Satisfactorie op [X.] uit hoofde van de aanvullende overeenkomst van 15 mei 2001 onder de borgstelling heeft laten vallen. Satisfactorie erkent - terecht - de juistheid van deze klacht. De vraag is mitsdien welk concreet toe te wijzen bedrag voortvloeit uit (alleen) de printovereenkomst van 25 april 2001. Satisfactorie heeft zulks nader becijferd in haar memorie van antwoord onder 35. Waar [appellant] zich daarover nog niet heeft kunnen uitlaten, zal het hof hem daartoe alsnog in de gelegenheid stellen, waartoe de zaak naar de rolzitting zal worden verwezen.
4.10 Over de verschuldigde wettelijke rente, waarover grief 2 handelt, zal het hof beslissen nadat vaststaat welke betaalplicht voor [X.] en daarmee voor [appellant] voortvloeit uit de printovereenkomst van 25 april 2001. [appellant] wordt tevens in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten omtrent de cijfermatige aspecten in hetgeen Satisfactorie daaromtrent in haar memorie van antwoord onder 37-50 heeft gesteld.
4.11 De slotsom luidt dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting, opdat [appellant] zich bij akte kan uitlaten als vermeld in de rov. 4.9 en 4.10 van dit arrest. Satisfactorie zal daarop bij antwoordakte kunnen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5 Beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 februari 2006, opdat [appellant] zich kan uitlaten als vermeld in de rov. 4.9 en 4.10 van dit arrest;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mannoury, Rijken en Van der Kwaak en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 31 januari 2006.