ECLI:NL:GHARN:2006:AV2326

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2005/1235
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • Fokker
  • Van Loo
  • Knottnerus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van concurrentiebeding in kort geding tussen werknemer en werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding waarbij [appellant], een wetenschapper, in conflict is met zijn voormalige werkgever, Numico Research B.V., over de handhaving van een concurrentiebeding. [Appellant] heeft zijn dienstverband bij Numico opgezegd en is van plan om bij de concurrent Mead Johnson B.V. te gaan werken. Numico stelt dat dit in strijd is met het concurrentiebeding dat [appellant] heeft ondertekend, waarin staat dat hij gedurende een jaar na zijn dienstverband niet in een gelijkwaardige functie bij een concurrerende onderneming mag werken. Het hof oordeelt dat Numico voldoende belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, omdat [appellant] aanzienlijke kennis heeft van de producten en strategieën van Numico die hij kan gebruiken bij Mead Johnson. Het hof wijst de argumenten van [appellant] af, waaronder dat zijn nieuwe functie niet gelijkwaardig zou zijn aan zijn functie bij Numico. Het hof concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van Numico uitvalt, en dat er geen reden is om het concurrentiebeding te schorsen. De vordering van [appellant] wordt afgewezen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

Uitspraak

7 februari 2006
vijfde civiele kamer
rolnummer 2005/01235
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr D.J. Bender,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Numico Research B.V.,
gevestigd te Wageningen,
geïntimeerde,
procureur: mr F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Wageningen) van 30 november 2005, in kort geding gewezen tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Numico) als gedaagde; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 5 december 2005 Numico aangezegd van dat vonnis in spoedappel te komen, met dagvaarding van Numico voor dit hof.
2.2 In genoemd exploot heeft [appellant] acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, primair het concurrentiebeding zoals dit is opgenomen in de arbeidsovereenkomst van 5 september 1997 zal schorsen en Numico zal veroordelen tot betaling aan hem van een voorschot op een vergoeding ter hoogte van € 7.250,- bruto per maand vanaf 17 november 2005 tot de dag waarop arrest zal worden gewezen, te vermeerderen met wettelijke rente, en subsidiair Numico zal veroordelen om over de periode van 17 november 2005 tot 16 november 2006 aan hem te betalen een voorschot op een vergoeding van € 7.250,- bruto per maand, althans voor de duur dat Numico hem aan het concurrentiebeding zal houden, met veroordeling van Numico in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.3 Bij conclusie van eis in hoger beroep heeft [appellant] geconcludeerd overeenkomstig zijn appeldagvaarding.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft Numico de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans het door hem gevorderde zal afwijzen, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.5 Ter zitting van 20 januari 2006 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr D.J. Bender, advocaat te Arnhem en Numico door mr M.V.R. Grandjean Perrenod Comtesse, advocaat te Rotterdam; beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.6 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 30 november 2005 onder “De voorgeschiedenis” feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Het spoedeisende karakter van de zaak staat vast, nu [appellant] sedert 17 november 2005 geen inkomsten heeft.
4.2 In kort geding kan schorsing van een concurrentiebeding worden gevorderd. Hiertoe dient te worden beoordeeld of valt te verwachten dat de rechter in een bodemprocedure het beding zal vernietigen. Daarvan kan onder meer sprake zijn als, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld.
4.3 Partijen zijn schriftelijk een concurrentiebeding overeengekomen inhoudende:
“Het is werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Nutricia niet toegestaan om tijdens het dienstverband met Nutricia en/of gedurende een periode van één jaar na het einde van het dienstverband in Nederland en/of daarbuiten direct of indirect, al dan niet tegen vergoeding, werkzaam te zijn in een gelijkwaardige functie in of voor en/of betrokken te zijn bij een onderneming die activiteiten ontplooit die op enigerlei wijze concurrerend zijn met die van Nutricia en de bedrijven die behoren tot het Nutricia-concern.
Bij overtreding van het concurrentiebeding verbeurt werknemer een onmiddellijke opeisbare boete van F 25.000,-, vermeerderd met F 1.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
Nutricia kan naast deze boete een vergoeding van de door haar geleden schade vorderen.”
4.4 [appellant] heeft primair aangevoerd dat Numico geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding, aangezien hij het concurrentiebeding niet overtreedt wanneer hij in dienst treedt van Mead Johnson B.V. (hierna: Mead Johnson) in de functie van “principal scientist”. Subsidiair komt het standpunt van [appellant] erop neer dat bij een afweging van belangen zijn belang zwaarder weegt dan dat van Numico, zodat ook op die grond zijn primaire vordering moet worden toegewezen. Meer subsidiair is [appellant] van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid, gelet op alle feiten en omstandigheden, met zich brengt dat hij niet gehouden kan worden aan het concurrentiebeding, als dat al zou gelden.
4.5 [appellant] stelt dat Numico geen rechten kan ontlenen aan het concurrentiebeding, omdat geen sprake is van “werkzaam zijn in een gelijkwaardige functie bij een concurrerende onderneming” in de zin van het concurrentiebeding. Volgens [appellant] had hij bij Numico als “senior scientist” uitsluitend beslissingsbevoegdheid over de uitvoering van een bepaald (opgedragen) project, terwijl hij bij Mead Johnson als “principal research scientist” zou beslissen over strategie en beleid, in die zin dat hij (mede) zou bepalen welk onderzoek er zal worden verricht.
Het hof overweegt met betrekking tot deze stelling als volgt. Vast staat dat Mead Johnson een grote concurrent is van Numico. Het hof beantwoordt de vraag of het gaat om gelijkwaardige functies bevestigend. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat het begrip “gelijkwaardig” niet hetzelfde betekent als het begrip “identiek”. [appellant] had bij Numico een functie op het gebied van “research and development”. In wat door Numico wordt genoemd het hart van het bedrijf hield hij zich bezig met de ontwikkeling en uitvoering van nieuwe producten op het gebied van baby- en klinische voeding. Bij Mead Johnson zou [appellant] zich eveneens gaan bezighouden met de ontwikkeling van nieuwe producten op het terrein van baby- en klinische voeding. Als waar is dat de functie bij Mead Johnson zich op een hoger (internationaler) niveau bevindt dan de functie bij Numico en dat de functie van “principal research scientist” niet uitvoerend, maar strategisch en beleidsbepalend is (hetgeen door Numico overigens is weersproken) betekent dat naar het oordeel van het hof niet dat daardoor geen sprake is van gelijkwaardige functies. Ook bij Mead Johnson betreft het immers een functie “in het hart van het bedrijf”, waar (nieuwe) baby- en klinische voedingsproducten worden ontwikkeld.
In zijn functie bij Numico heeft [appellant] een aanzienlijke kennis en wetenschap van de door Numico ontwikkelde en in ontwikkeling zijnde producten opgedaan op precies dezelfde terreinen als de (te ontwikkelen) producten van Mead Johnson. Juist het belang van Numico te voorkomen dat deze kennis en wetenschap tegen haar wil in handen komt van haar concurrent beoogt het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding te beschermen.
Numico heeft gemotiveerd weersproken dat Mead Johnson op een andere geografische markt actief is, zodat dit gestelde feit niet is komen vast te staan en in dit kort geding aannemelijk is dat beide ondernemingen (gedeeltelijk) op dezelfde geografische markt opereren.
Grief II faalt.
4.6 Vervolgens dient te worden beoordeeld of de bodemrechter naar alle waarschijnlijkheid zal beslissen dat [appellant] door het beding onbillijk wordt benadeeld, in verhouding tot het te beschermen belang van Numico.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt reeds het belang van Numico bij handhaving van het concurrentiebeding. [appellant], die door Numico wordt gekwalificeerd als een uitstekend wetenschapper, wil bij een grote concurrent van Numico gaan werken in een (management) functie op hetzelfde terrein als zijn voormalige functie bij Numico. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, wordt Numico naar het oordeel van het hof onvoldoende beschermd door het eveneens in de arbeidsovereenkomst onder artikel 10 opgenomen geheimhoudingsbeding. Het begrip kennis (grief I) wordt door [appellant] te beperkt uitgelegd. Het gaat niet alleen om vertrouwelijke informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt, maar het omvat een breed scala van onder meer (wetenschappelijke en toegepaste) expertise, strategieën en netwerken. [appellant] weet als geen ander met welke nieuwe ontwikkelingen op het terrein van baby- en klinische voeding Numico zich bezighoudt en kan daarop inspelen bij (het bepalen van beleid en strategie ten aanzien van) de ontwikkeling en productie van producten door Mead Johnson.
De door [appellant] aangevoerde belangen zijn dat hij aanzienlijk meer gaat verdienen en dat hij op een hoger (internationaal) niveau gaat opereren op het gebied van beleidsbepalend management in plaats van uitvoerend onderzoek. Daarnaast stelt hij door Numico te zijn beperkt in zijn doorgroeimogelijkheden om zijn ambitie, een research-managementfunctie, te verwezenlijken, welke ambitie hij bij Mead Johnson wel kan realiseren.
De gestelde salarisverhoging is betwist en door [appellant] niet nader onderbouwd en kan reeds om die reden niet opwegen tegen het hiervoor omschreven belang van Numico.
De stelling van [appellant] inzake beperkte doorgroeimogelijkheden bij Numico is door Numico betwist, evenals de stelling dat het bij Mead Johnson om een managementfunctie zou gaan. Ook als de doorgroeimogelijkheden van [appellant] bij Numico wel beperkt waren, weegt het belang van Numico in dit geval zwaarder. Numico handelt niet in strijd met goed werkgeverschap. Numico heeft voldoende toegelicht dat twijfels bestonden over de capaciteiten van [appellant] om aan een grote groep werknemers leiding te geven. Als het al juist zou zijn dat [appellant] zijn ambitie, een research-managementfunctie, binnen Numico niet kon verwezenlijken, betekent dit nog niet dat de belangenafweging daarmee in zijn voordeel moet uitvallen. [appellant] heeft niet gesteld dat hij moeilijk elders, buiten de branche waarin Numico zich bevindt, de door hem voorgestane positieverbetering kan verwezenlijken.
[appellant] heeft onvoldoende weersproken dat er meerdere bedrijven/ laboratoria/ universiteiten zijn waar hij kan werken op zijn terrein en carrière kan maken. Dat [appellant] dermate gespecialiseerd is dat hij alleen nog in de baby- en klinische voedingsindustrie werkzaam kan zijn, is door Numico weersproken en lijkt ook weinig aannemelijk, gelet op zijn arbeidsverleden. Bovendien acht het hof de duur van het beding tot één jaar na het einde van het dienstverband bij Numico, bezien in verhouding tot de periode die [appellant] bij Numico heeft gewerkt (acht jaren), niet onredelijk bezwarend.
Voorshands geoordeeld is niet aannemelijk dat onverkorte handhaving van het beding [appellant] onbillijk benadeelt in zijn arbeidsmogelijkheden. Afweging van het belang van Numico bij de bescherming van haar bedrijfsbelangen tegen het belang en het (grond-)recht van [appellant] op vrijheid van arbeidskeuze valt uit ten gunste van Numico.
De grieven I en V falen.
4.7 Dat Numico het vertrouwen zou hebben gewekt dat zij [appellant] niet aan het concurrentiebeding zou houden is door Numico betwist en heeft [appellant] onvoldoende toegelicht. Er is in de periode rond de opzegging door partijen niet gesproken over het concurrentiebeding. [appellant] heeft vóór hij opzegde bij Numico, informatie over het concurrentiebeding ingewonnen in zijn kennissenkring en bij juristen. Juristen van Mead Johnson hebben het beding onder de loep genomen en [appellant] heeft naar vergelijkbare gevallen gekeken waarin voormalige werknemers van Numico bij concurrerende bedrijven gingen werken. Vervolgens heeft [appellant] kennelijk geconcludeerd dat het beding geen bedreiging vormde. Hij heeft ter gelegenheid van de pleidooien verklaard dat hij had verwacht dat Numico het beding ter sprake zou brengen in de week nadat hij zijn voornemen om ontslag te nemen had kenbaar gemaakt. Toen dat niet gebeurde heeft hij daaruit de conclusie getrokken dat Numico hem niet aan het concurrentiebeding zou houden.
Het had echter op de weg van [appellant] gelegen het zekere voor het onzekere te nemen en bij Numico te informeren over de gevolgen van het concurrentiebeding, dan wel - zoals het beding voorschrijft - voorafgaand schriftelijke toestemming te vragen, voordat hij opzegde. [appellant] heeft bewust een risico genomen door te handelen als hij heeft gedaan. Er is geen aanleiding de gevolgen daarvan in het nadeel van Numico te laten wegen.
Grief III faalt eveneens.
4.8 [appellant] heeft tevens aangevoerd dat Numico in vergelijkbare gevallen geen beroep heeft gedaan op het met andere werknemers overeengekomen concurrentiebeding. Numico heeft bij memorie van antwoord en ter gelegenheid van de pleidooien uitvoerig aangegeven waarom geen sprake was van overtreding van de respectievelijke concurrentiebedingen bij de desbetreffende voormalige werknemers van Numico. [appellant] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Het door [appellant] gestelde feit dat Numico tegenover andere werknemers geen beroep heeft gedaan op het concurrentiebeding kan (derhalve) niet medebrengen dat Numico tegenover [appellant] geen beroep op dat beding mag doen.
Grief IV faalt.
4.9 Op grond van het hiervoor overwogene dient de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding te worden afgewezen.
Er is geen grond voor veroordeling van Numico tot betaling van een voorschot op een vergoeding. De primaire vorderingen zijn terecht afgewezen. Grief VI faalt.
4.10 Hierboven is reeds overwogen dat onvoldoende is gebleken dat het beding [appellant] in belangrijke mate belemmert elders werkzaam te zijn. Er is daarom geen grond voor toewijzing van de subsidiaire vordering tot betaling van een vergoeding voor de duur van de gelding van het beding. Grief VII faalt.
4.11 Het bewijsaanbod kan worden gepasseerd. Gelet op de aard van het kort geding is daarvoor in deze procedure geen plaats.
5 Slotsom
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] is door de kantonrechter als de in het ongelijk gestelde partij op goede gronden in de proceskosten veroordeeld. Daarmee faalt ook grief VIII.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Wageningen) van 30 november 2005;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Numico begroot op € 2.682,- voor salaris van de procureur en op € 244,- voor griffierecht;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Fokker, Van Loo en Knottnerus en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2006.