14 februari 2006
vijfde civiele kamer
rolnummer 2005/00070
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Enka B.V.,
gevestigd te Ede,
appellante,
procureur: mr R.K.A. Kop,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Wageningen) van 1 september 2004, gewezen tussen appellante (hierna te noemen: Enka) als gedaagde en geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als eiseres. Een fotokopie van dit vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Enka heeft bij exploot van 30 november 2004 [geïntimeerde] aangezegd in hoger beroep te komen van genoemd vonnis van 1 september 2004, met gelijktijdige dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Enka, onder overlegging van een productie, zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis van 1 september 2004 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, [geïntimeerde] alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van (het hof leest) [geïntimeerde] in de kosten van het geding, daaronder mede begrepen de kosten van de procedure in eerste aanleg.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en heeft zij geconcludeerd dat het hof de grieven ongegrond zal verklaren en het vonnis waarvan beroep, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van Enka (naar het hof begrijpt) in de kosten van de procedure in hoger beroep.
2.4 Ter terechtzitting van dit hof van 3 februari 2006 hebben partijen de zaak doen bepleiten, Enka door haar procureur en [geïntimeerde] door mr L. Tielenius Kruythoff, advocaat te Zoetermeer. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Aan Enka is akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe stukken.
2.5 Ten slotte hebben beide partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
Enka heeft -zakelijk weergegeven- de volgende grieven aangevoerd:
Grief 1
Ten onrechte oordeelt de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Wageningen dat de uitleg van het Sociaal Plan, zoals dat door Enka is gevolgd en weergegeven, moet worden verworpen.
Grief 2
Ten onrechte heeft de kantonrechter de brief van Enka van 6 maart 2003 niet meegenomen in zijn eindoordeel en/of is het onbegrijpelijk dat de kantonrechter niet ingaat op hetgeen aan [geïntimeerde] in het kader van een voorziening onverplicht is aangeboden, zijnde een bedrag van in toaal € 7.090,- bruto minus de reeds betaalde vergoeding van 10% voor het 2e WAO jaar.
Grief 3
Ten onrechte heeft de kantonrechter bepaald dat Enka haar verweer aangaande de niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde] in haar vorderingen en het eerst hebben moeten inschakelen van de begeleidingscommissie zou hebben laten varen. Ten onrechte heeft de kantonrechter aan deze onjuiste constatering consequenties verbonden, in die zin dat [geïntimeerde] in haar vorderingen ontvangen is.
Grief 4
Ten onrechte heeft de kantonrechter niets gedaan met het door Enka gedane beroep op het habe wenig habe nichts verweer, alsmede heeft de kantonrechter ten onrechte althans om onverklaarbare redenen geoordeeld dat de stellingen van [geïntimeerde] op dit punt als juist zouden hebben te gelden.
Grief 5
Ten onrechte heeft de kantonrechter bepaald dat Enka een geldsbedrag van € 47.878,88 bruto verschuldigd zou (kunnen) zijn, te meer nu beide partijen in een eerder stadium over andere geldbedragen hebben gesproken.
Grief 6
Ten onrechte heeft de kantonrechter de arresten [...] (Hoge Raad 31 mei 2002, JAR 2002,153) en [...] (Hoge Raad 28 juni 2002, JAR 2002,168) alsmede Hoge Raad 20 december 2002, JAR 2003,17, niet in de oordeelsvorming meegenomen, althans heeft de kantonrechter geen en/of onvoldoende blijk gegeven dit wel te hebben gedaan.
4.1 De kantonrechter heeft in het vonnis van 1 september 2004 onder het kopje “De voorgeschiedenis” feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht zodat ook het hof in hoger beroep van deze feiten zal uitgaan. Het hof leest de zinsnede op bladzijde 2 van het vonnis “Met betrekking tot die ontslaguitkering vermeldt het sociaal plan:” als: “Met betrekking tot die ontslaguitkering vermelden de Sociale Regels Acordis Nederland:” In hoger beroep staan voorts nog de volgende feiten vast.
4.2 In het op 24 juni 2002 met de vakorganisaties overeengekomen Sociaal Plan (hierna: het Sociaal Plan) is onder andere het volgende vermeld:
“(…) De Sociale Regels Acordis Nederland, overeengekomen op 17 september 1992 en herzien op 25 januari 2001, zijn voor het merendeel van toepassing verklaard. Niet van toepassing zijn: van hoofdstuk 4 de paragrafen 2.1,3 en 5. Hoofdstuk 6. Daarvoor in de plaats zijn andere afspraken gemaakt. In plaats van hoofdstuk 4 paragraaf 3 worden de terzake doende wettelijke regels gevolgd. Hoofdstuk 5 (wachtgeldregeling) wordt aangepast.(…)”
4.3 In de aan Enka verleende toestemming van de Raad van Bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: de CWI), locatie Apeldoorn, van 26 juli 2002, die ook aan [geïntimeerde] is gezonden, is onder andere het volgende vermeld:
“(…) Werkgever heeft in het kader van de Wet Melding Collectief ontslag aangevoerd dat:
(...)
- ondanks de slechte financiële positie van de vennootschap, de vennootschap een Sociaal Plan heeft opgesteld voor het gehele personeelsbestand waarbij de uitvoering van dit Sociaal Plan aangewezen is op de medewerking van Acordis, die aangegeven heeft garant te staan voor de uitvoering;
(…)
Conclusie:
(…)
Ik heb daarbij kennis genomen van het feit dat voor alle medewerkers een Sociaal Plan is opgesteld waarbij Acordis heeft aangegeven garant te zullen staan voor de uitvoering. (…)”
4.4 [geïntimeerde] heeft op 26 februari 2003 aan de Begeleidingscommissie van Enka de vraag voorgelegd of zij aanspraak kon maken op de in het Sociaal Plan vermelde eenmalige uitkering voor werknemers die op de peildatum van 1 maart 2003 nog geen 55 jaar zijn (hierna: de eenmalige uitkering). De Begeleidingscommissie heeft op 10 maart 2003 haar -voor [geïntimeerde] negatieve- standpunt kenbaar gemaakt.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Enka heeft bij gelegenheid van de pleidooien bij het hof uitdrukkelijk medegedeeld dat zij, gelet op de door de Begeleidingscommissie op 10 maart 2003 gegeven beslissing, haar beroep op de niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde] in de door [geïntimeerde] aangespannen procedure bij de kantonrechter, niet langer wenst te handhaven. Grief 3 slaagt niet.
5.2 Het hof stelt voorop dat bij de uitleg van een bepaling in een collectieve arbeidsovereenkomst de maatstaven dienen te worden gehanteerd die gelden ten aanzien van de uitleg van de bepalingen van een CAO, zoals deze laatstelijk zijn uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2004, NJ 2005, 493. Het gaat daarbij om een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de CAO behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de CAO worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de CAO naar objectieve maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
5.3 Voorts moet worden vooropgesteld dat een Sociaal Plan een collectieve arbeidsovereenkomst kan zijn. Ook indien een Sociaal Plan niet als collectieve arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt vertoont het echter, overeengekomen als het is tussen een werkgever en de vakvereniging(en) die voor de desbetreffende werknemers is (zijn) opgetreden, toch een zodanige gelijkenis met een collectieve arbeidsovereenkomst dat de hiervoor in rechtsoverweging 5.2 vermelde maatstaven met betrekking tot de uitleg van een CAO ook bij de uitleg van een Sociaal Plan van toepassing zijn. Gelet hierop is dan ook niet van belang of Enka, zoals zij -voor het eerst- bij gelegenheid van de pleidooien bij het hof heeft aangevoerd, het Sociaal Plan op de volgens de wet voorgeschreven wijze heeft aangemeld, waardoor het Sociaal Plan de status van een CAO heeft gekregen. In beide gevallen dienen dezelfde maatstaven bij de uitleg van dit Sociaal Plan te worden gehanteerd. Feiten of omstandigheden welke meebrengen dat bij de uitleg van het onderhavige Sociaal Plan andere maatstaven zouden moeten worden gehanteerd, zijn niet gesteld of gebleken.
5.4 Uitgaande van de hiervoor in rechtsoverweging 5.2 vermelde maatstaven is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op de in het Sociaal Plan vermelde eenmalige uitkering. Voor dit oordeel acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang:
a. in het Sociaal Plan wordt geen onderscheid gemaakt tussen arbeidsgeschikte en arbeidsongeschikte werknemers. Integendeel, in het Sociaal Plan is uitdrukkelijk bepaald dat in het Sociaal Plan er voor is gekozen om voor elke medewerker direct duidelijkheid te scheppen en dat deze duidelijkheid ook blijkt uit het feit dat elke werknemer jonger dan 55 jaar bij de beëindiging van het dienstverband de ontslaguitkering ontvangt, los van de situatie na de beëindiging. Indien Enka arbeidsongeschikte werknemers die vanwege bedrijfseconomische redenen zijn ontslagen had willen uitsluiten van het Sociaal Plan, dan had zij dit uitdrukkelijk in het Sociaal Plan moeten vermelden;
b. [geïntimeerde] is vanwege bedrijfseconomische redenen ontslagen en niet vanwege het feit dat zij meer dan twee jaren arbeidsongeschikt was. Ook de CWI heeft bij de afgifte van de aan Enka voor [geïntimeerde] verleende ontslagvergunning mede overwogen dat Enka zelf heeft aangevoerd dat voor alle werknemers van Enka een Sociaal Plan van toepassing was;
c. voor de vaststelling van de hoogte van de eenmalige uitkering is onder andere het maandsalaris van de werknemer van belang. In het Sociaal Plan is geen definitie opgenomen van het begrip maandsalaris;
d. in het Sociaal Plan wordt nergens verwezen naar de Acordis CAO, in het bijzonder niet naar de in deze CAO vermelde definities van het begrip maandsalaris (zoals vermeld in artikel 2 sub h van deze CAO), dat is afgeleid van het jaarsalaris (zoals vermeld in artikel 24.1.a van deze CAO);
e. met uitzondering van de in rechtsoverweging 4.2 vermelde bepalingen zijn in het Sociaal Plan de Sociale Regels Acordis Nederland (hierna: de Sociale Regels) overeengekomen op 17 september 1992 en herzien op 25 januari 2001, van toepassing verklaard. In de Sociale Regels is evenmin een definitie opgenomen van het begrip maandsalaris.
5.5 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is dan ook niet van belang of Enka, zoals zij heeft aangevoerd, bij de totstandkoming van het Sociaal Plan met de betrokken vakorganisaties is overeengekomen dat met betrekking tot het in het Sociaal Plan vermelde begrip maandsalaris aansluiting dient te worden gezocht bij de definitie van het maandsalaris zoals omschreven in de Acordis CAO. Een dergelijke bedoeling volgt naar objectieve maatstaven niet uit de bepalingen van het Sociaal Plan en is dus niet kenbaar voor [geïntimeerde]. Eventuele bewijslevering door Enka op dit punt is dan ook niet aan de orde. De grieven 1 en 6 falen.
5.6 [geïntimeerde] heeft in deze procedure nakoming door Enka gevorderd van de in het Sociaal Plan vermelde eenmalige uitkering. Het hof heeft hiervoor beslist dat [geïntimeerde] recht heeft op deze uitkering. Gelet hierop is dan ook niet van belang dat Enka bij wijze van voorziening -onverplicht, aangezien [geïntimeerde] volgens Enka niet onder het Sociaal Plan viel- een bedrag van € 7.090,- aan [geïntimeerde] heeft aangeboden. Het staat een individuele werknemer altijd vrij de rechter te benaderen ingeval van een geschil omtrent de toepasselijkheid van een Sociaal Plan. Het feit dat enkele andere arbeidsongeschikte werknemers bij Enka wel een vergelijkbare door Enka -onverplicht- aangeboden regeling hebben aanvaard staat hier niet aan in de weg. Gesteld noch gebleken is dat wanneer de eenmalige regeling van het Sociaal Plan aan [geïntimeerde] zou worden uitgekeerd dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar jegens deze andere werknemers zou zijn. Grief 2 slaagt niet.
5.7 Enka heeft in hoger beroep gesteld dat zij geen afstand heeft gedaan van haar beroep op het “habe wenig habe nichts” verweer. Zij heeft evenals in eerste aanleg ook in hoger beroep echter niet de stelling van [geïntimeerde] weersproken dat Acordis Nederland garant staat voor de uitvoering van het Sociaal Plan. Deze garantie staat aan het slagen van het verweer in de weg. Grief 4 faalt.
5.8 Enka heeft niet in haar memorie van grieven de hoogte van het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag betwist. Een dergelijke betwisting kan niet in haar (toelichting op) grief 5 en evenmin elders in haar memorie van grieven worden gelezen. Pas bij gelegenheid van de pleidooien bij het hof heeft Enka de hoogte van de vordering van [geïntimeerde] bestreden. Het betreft hier een nieuwe grief, waartegen [geïntimeerde] uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt. Gelet hierop zal het hof deze grief dan ook als tardief voorgesteld buiten beschouwing laten. Dit betekent dat het hof in navolging van de kantonrechter uitgaat van het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 47.878,88. Hieraan doet niet af dat partijen tijdens onderhandelingen mogelijk over andere geldbedragen hebben gesproken. Zij hebben immers geen overeenstemming bereikt. Grief 5 slaagt niet.
5.9 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt geen van de grieven van Enka, zodat het hof het bestreden vonnis dient te bekrachtigen. Enka zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Wageningen) van 1 september 2004;
veroordeelt Enka in de kosten van de procedure in hoger beroep tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] bepaald op € 241,- voor verschotten en op € 4.893,- voor salaris van haar procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Van Loo, Knottnerus en Groefsema en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2006.