ECLI:NL:GHARN:2006:AV2726

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
TBS 212/05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • L. Lensing
  • A. Vegter
  • M. Lauwaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling en beoordeling van resocialisatie mogelijkheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2005, die de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege had afgewezen. Het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank dient te worden vernietigd, omdat de terbeschikkinggestelde niet heeft voldaan aan de voorwaarden die aan zijn terbeschikkingstelling zijn verbonden. De terbeschikkinggestelde heeft op 9 juli 2005 de FPA Heiloo zonder toestemming verlaten en heeft ook andere voorwaarden, zoals het onderhouden van contact met zijn reclasseringswerker, niet nageleefd. Psychiater R.L. Noll heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde zich in een psychotisch toestandsbeeld bevond, wat de voortzetting van het resocialisatietraject bemoeilijkt.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat zowel de rechtbank als het gerechtshof een verdragsrechtelijke verplichting hebben om de behandeling van de vordering tot hervatting zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden. Het hof concludeert dat er in deze zaak geen sprake is geweest van een spoedige behandeling, aangezien het beroep van het openbaar ministerie pas vijf maanden na het instellen van het hoger beroep is behandeld. Het hof oordeelt dat de beslissing om een schending van het recht aan te nemen voldoende bevrediging biedt voor het geschonden rechtsgevoel, vooral omdat het hof de zaak heeft aangehouden om de terbeschikkinggestelde en de kliniek de kans te geven de onderbroken resocialisatie weer op te pakken.

Uiteindelijk beveelt het hof de opheffing van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege en de hervatting van de verpleging van overheidswege, waarbij het hof rekening houdt met de veiligheid van anderen en het recidivegevaar. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de raadsheren van het hof, en de griffier heeft de uitspraak vastgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2005\212
Beslissing d.d. 27 februari 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie tegen de zaak tegen
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 24 augustus 2005, houdende afwijzing van de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege.
Overwegingen:
[-] Nu de terbeschikkinggestelde op de terechtzitting van 14 november 2005 is gehoord, is naar het oordeel van het hof voldaan aan het bepaalde in artikel 509s, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 509w, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
[-] Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken en daar het tot een andere beslissing komt.
[-] Ambtshalve overweegt het hof als volgt. Zowel artikel 509x, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt eisen aan de voortgang van de behandeling door de rechter van een vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege. Er dient door het hof zo spoedig mogelijk respectievelijk spoedig (de Engelse tekst bezigt het woord "speedily") te worden beslist. Zowel de rechtbank als het gerechtshof heeft een verdragsrechtelijke verplichting om tot een zo spoedig mogelijke behandeling van de vordering tot hervatting grotere spoed dan waarvan in de onderhavige zaak is gebleken. Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep van het openbaar ministerie ruim vijf maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt, mede in het licht van de omstandigheid dat het hof de zaak heeft aangehouden om aan betrokkene en de kliniek de gelegenheid te bieden de thans onderbroken resocialisatie weer op te pakken.
[-] Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat essentiële voorwaarden door betrokkene niet zijn gerealiseerd. Betrokkene heeft op 9 juli 2005 de FPA Heiloo zonder toestemming verlaten. Gedurende de periode dat betrokkene niet in FPA Heiloo heeft verbleven, heeft hij ook andere met hem afgesproken voorwaarden niet nageleefd, zoals de voorwaarden contact met zijn reclasseringswerker te onderhouden en te verschijnen op zijn werk. Psychiater R.L. Noll heeft aangegeven dat bij betrokkene toen sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. Voortzetting van het resocialisatietraject wordt pas mogelijk geacht, indien betrokken gestabiliseerd is, onder andere door medicijngebruik.
Bij tussenbeslissing van 14 november 2005 achtte het hof het noodzakelijk de zaak aan te houden om aan betrokkene en de kliniek de gelegenheid te bieden de thans onderbroken resocialisatie weer op te pakken. Hierbij heeft het hof overwogen dat volledige medewerking, waaronder medicijngebruik, van betrokkene noodzakelijk is. Op 19 december 2005 heeft een intakegesprek ter beoordeling van de mogelijkheid tot voortzetting van behandeling binnen het kader van de FPA te Heiloo plaatsgevonden.
Psychiater Horsman heeft in het verslag van het intakegesprek aangegeven dat betrokkene zich verzet tegen het gebruik van antipsychotische medicatie. De geringe behandeltijd die overblijft, is volgens hem onvoldoende om tot structurele veranderingen te komen. Onder de huidige condities worden geen mogelijkheden gezien om de behandeling op de FPA te hervatten. Ook de reclassering ziet geen mogelijkheden om het toezicht van de voorwaardelijke dwangverpleging voort te zetten.
De door de raadsman gestelde motivatie van betrokkene is tijdens de periode van voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging niet gebleken. Deze gestelde motivatie lijkt slechts extrinsiek te zijn. Ook is, mede gelet op de mededelingen van de advocaat-generaal, niet aannemelijk geworden dat betrokkene thans antipsychotische medicatie wenst te gebruiken.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat van disproportionaliteit in casu geen sprake is, nu het tijdsverloop niet alleen moet worden beschouwd in het perspectief van de ernst van het delict, maar tevens in aanmerking moeten worden genomen de aard van de stoornis en het actuele recidivegevaar. Daarbij is eveneens rekening gehouden met de ongeoorloofde afwezigheid van betrokkene.
Nu de voorwaarden verbonden aan de terbeschikkingstelling niet zijn gerealiseerd en perspectief op behandeling in een ander kader dan terbeschikkingstelling met dwangverpleging ontbreekt, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de hervatting van de verpleging van overheidswege eist als in de hierna te vermelden beslissing.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 24 augustus 2005 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Beveelt dat de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege wordt opgeheven met last tot hervatting van de verpleging van overheidswege.
Aldus gedaan door
mr Lensing als voorzitter,
mrs Vegter en Lauwaars als raadsheren,
en drs Kaiser en drs Van Iersel als raden,
in tegenwoordigheid van mr Van Ek als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2006.
Mr Lauwaars en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.