24 januari 2006
Familiekamer
Rekestnummer 1139/2005
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de justitiële jeugdinrichting
Het Poortje te Groningen,
verzoekster,
verder te noemen “[verzoekster]”,
procureur mr B.J. Schadd,
de stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Almelo,
verweerster,
verder te noemen “de stichting”.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 9 november 2005, uitgesproken onder zaaknummer 74393 / JE RK 05-882 (ab).
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 november 2005, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen.
2.2 De stichting heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 22 december 2005 plaatsgevonden. [verzoekster], noch haar advocaat mr K. ter Mors, advocaat te Almelo, zijn verschenen. Namens de stichting is niemand verschenen. Namens de raad is -met kennisgeving vooraf- niemand verschenen. Evenmin zijn [de vader] en [de moeder] (verder te noemen “de vader” respectievelijk “de moeder” en gezamenlijk te noemen “de ouders”) verschenen.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de stichting van 20 oktober 2005 met als bijlagen het aanmeldingsformulier van [verzoekster] en het plan van aanpak van 30 september 2005, een faxbericht van de advocaat van [verzoekster] van 16 december 2005 met een bijlage en een faxbericht van de advocaat van [verzoekster] van 21 december 2005 met als bijlage het psychodiagnostisch onderzoek van het Ambulatorium van 31 oktober 2005.
3.1 De ouders zijn op 29 april 1987 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [verzoekster], op [geboortedatum] 1990 en
- [kind 2], op [geboortedatum] 1992.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoekster] en [kind 2]. [kind 2] woont bij de ouders.
3.2 [verzoekster] is op 20 juli 2005 in verzekering gesteld. Op 28 juli 2005 is haar gevangenhouding bevolen. Dit bevel is tweemaal verlengd, laatstelijk op 22 september 2005.
3.3 Bij de -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 25 augustus 2005 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo, op verzoek van de raad, [verzoekster] met ingang van 25 augustus 2005 onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar met benoeming van de stichting tot gezinsvoogdij-instelling en met ingang van dezelfde datum een machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een residentiële jeugdhulpverleningsinstelling verleend voor de termijn van maximaal een jaar.
3.4 De stichting heeft op 19 oktober 2005 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Almelo op 27 oktober 2005, heeft de stichting verzocht een machtiging uithuisplaatsing gedurende dag en nacht te verlenen voor plaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de kinderrechter met ingang van 9 november 2005 machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting met normale beveiliging verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling (het hof leest:) tot 25 augustus 2006.
3.6 De kinderrechter in de rechtbank te Almelo heeft op 9 november 2005 het bevel tot voorlopige hechtenis van [verzoekster] met ingang van die datum opgeheven.
3.7 [verzoekster] verbleef van 22 juli 2005 tot 7 oktober 2005 in het kader van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in de justitiële jeugdinrichting Eikenstein te Zeist. Zij is op 7 oktober 2005 overgeplaatst naar het Poortje te Groningen.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Uit hoofde van de bestreden machtiging tot uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting wordt aan [verzoekster] haar vrijheid ontnomen en is er sprake van detentie in de zin van artikel 5 lid 4 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. [verzoekster] heeft dan ook het recht om de rechtmatigheid daarvan onverwijld ter toetsing aan een (hogere) rechter voor te leggen. Nu [verzoekster] wordt bijgestaan door een raadsman is het hof van oordeel dat zij in zoverre ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.
4.2 [verzoekster] kan zich met haar uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting niet verenigen. De kinderrechter heeft volgens haar ten onrechte overwogen dat de stichting heeft verzocht om een plaatsing in een justitiële jeugdinrichting met normale beveiliging. De stichting heeft conform het advies van het Ambulatorium in Zetten een besloten, en geen gesloten plaatsing verzocht. De kinderrechter heeft dan ook ten onrechte overwogen dat een gesloten plaatsing is vereist vanwege aannemelijk geworden ernstige gedragsproblemen van [verzoekster]. [verzoekster] erkent dat zij gedragsproblemen heeft, maar die kunnen in een besloten setting worden behandeld. De kinderrechter kan niet meer toewijzen dan hetgeen door de stichting is verzocht. [verzoekster] is van mening dat zij gelet op de opheffing van de voorlopige hechtenis op 9 november 2005 in vrijheid gesteld had moeten worden.
4.3 In het plan van aanpak van 30 september 2005 van de stichting is vermeld dat [verzoekster] ernstige gedragsproblemen vertoont. Er is sprake van internaliserende problemen, zoals basaal wantrouwen, inadequatie, geslotenheid, sociaal niet toegankelijk, geen eigenheid, onzeker, negatieve gevoelens over zichzelf, neerslachtig en geen zin hebben om dingen te doen. Daarnaast is er sprake van externaliserende problemen, zoals spijbelen, weglopen, agressiviteit en recalcitrant gedrag. [verzoekster] is beïnvloedbaar en gevoelig voor groepsdruk. Zij zoekt contact met verkeerde vrienden en geeft zich over aan risicogedrag. De problemen manifesteren zich in de thuissituatie, op school en in haar vrije tijd. Er zijn verschillende gebeurtenissen uit het verleden die invloed hebben op het gedrag van [verzoekster], zoals haar pestverleden, de aanranding door een onbekende man, contacten met een loverboy, het overlijden van de opa van [verzoekster] en de problematische thuissituatie. De ouders hebben al lange tijd geen grip meer op het doen en laten van [verzoekster] en gaan gebukt onder de problemen. Het ontbreekt hen duidelijk aan draagkracht om de thans ontstane situatie langer vol te houden. [verzoekster] wil zich inzetten voor een positieve gedragsverandering. Zowel de groepsleiding van Eikenstein als het Poortje geven aan dat [verzoekster] zich goed inzet en weinig correctie nodig heeft. [verzoekster] is meer open naar de ouders ten aanzien van haar gevoelens, maar ook in lichamelijk contact. [verzoekster] en de ouders staan open voor behandeling en hulpverlening. Ondanks de positieve gedragsverandering blijft een behandeling voor [verzoekster] en hulpverlening voor de ouders en [kind 2] noodzakelijk. Gezien de ernstige gedragsproblemen en het gegeven dat de draagkracht bij de ouders ontbreekt is behandeling in een besloten setting nodig die naast structuur en veiligheid ook behandeling kan bieden. OG Heldring Stichting te Zetten, besloten groep, kan zowel structuur, veiligheid en behandeling bieden. Mogelijk zou de inzet van creatieve therapie [verzoekster] kunnen helpen. De ouders kunnen zich vinden in relatietherapie en voor het hele gezin systeemtherapie.
4.4 In het rapport van het diagnostisch onderzoek van het Ambulatorium van 31 oktober 2005 is vermeld dat [verzoekster] op sociaal - emotioneel vlak weinig is uitgegroeid, dat zij weinig identiteit heeft en dat haar zelfgevoel tekort schiet en zeer wisselend is. [verzoekster] heeft een basaal wantrouwende houding naar anderen, heeft weinig remming en de frustratietolerantie is gering. [verzoekster] heeft geen schuldgevoel en eigen tekortkomingen worden ontkend of gebagatelliseerd. Tevens bestaat een risico op drugsgebruik. [verzoekster] zoekt de oorzaak van conflicten en problemen vooral in de buitenwereld. Zij heeft de neiging te externaliseren en is niet in staat verantwoordelijkheid te nemen voor haar eigen handelen. Het innemen van een slachtofferpositie ligt voor de hand. Hoe meer [verzoekster] geconfronteerd wordt met haar eigen tekortkomingen, hoe meer (en gekker) externaliserend gedrag te verwachten valt. Zij zal dan vaker kiezen voor de rol van agressor om zich weer ‘goed’ te voelen. Dit is een zeer zorgelijke trek binnen de persoonlijkheid van [verzoekster]. De conclusie is dat er bij [verzoekster] sprake is van een oppositioneel - opstandige gedragsstoornis. Kenmerken hiervan zijn ruzies met volwassenen, opstandigheid, zich weigeren te voegen naar regels, opzettelijk ergeren van anderen, prikkelbaar zijn, anderen de schuld geven van eigen fouten en wraakzuchtigheid. Indien geen adequate behandeling wordt geboden, is er risico op een ontwikkeling in de richting van een antisociale of borderline persoonlijkheidsstoornis. Een intensieve residentiële behandeling is absoluut noodzakelijk. [verzoekster] heeft ondersteuning nodig in het zich niet negatief laten beïnvloeden door leeftijdsgenootjes en het zich afzijdig blijven houden van druggebruik. Voor het versterken van de identiteit van [verzoekster] is creatieve therapie een middel dat bij haar past. Het is tevens van belang dat er ook begeleiding komt voor de ouders en het gezin als totaal. Een verdergaande gezinsdiagnose is wenselijk om de opvoedingshiërarchie te herstellen en de onderlinge communicatie te verbeteren. Plaatsing van [verzoekster] in een instelling met een systeemgerichte benadering is dan ook wenselijk.
4.5 Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Plaatsing in een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 1:261 lid 5 BW wordt slechts verleend, indien zij is vereist wegens ernstige gedragsproblemen van de minderjarige.
4.6 Het hof overweegt als volgt. De stichting heeft in eerste aanleg verzocht een machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting te verlenen. De kinderrechter in de rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting verleend, zij het met in het dictum de toevoeging ‘normaal beveiligd’, aangezien de kinderrechter deze mate van beveiliging van de inrichting wenselijk achtte. Het hof is -anders dan de rechtbank- van oordeel dat het niet aan de kinderrechter is om te beslissen over de mate van beveiliging van de inrichting waar [verzoekster] zal worden geplaatst.
Het hof dient in hoger beroep slechts te beoordelen of de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist tot een uithuisplaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting en of deze gronden op dit moment nog steeds aanwezig zijn.
Op grond van de stukken is het hof van oordeel dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist tot plaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting. [verzoekster] had en heeft ernstige gedragsproblemen en er waren zorgelijke signalen uit de thuissituatie en de schoolsituatie. [verzoekster] was agressief, zij loog, zij had stemmingswisselingen, zij hield zich niet aan de regels en zocht naar conflicten en confrontaties. Het hof verwijst eveneens naar het in 4.4 vermelde psychodiagnostisch onderzoek van 31 oktober 2005. Het hof is van oordeel dat de gronden voor plaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting nog steeds aanwezig zijn, ondanks dat zij zich in de afgelopen periode positief heeft ontwikkeld. Het hof acht van doorslaggevend belang dat [verzoekster] de behandeling krijgt die zij nodig heeft, aangezien anders het gevaar bestaat dat [verzoekster] zich opnieuw zal onttrekken aan het toezicht van haar ouders en de ernstige gedragsproblemen zullen voortduren. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat [verzoekster], zoals haar advocaat en de gezinsvoogd hebben verklaard, op korte termijn zal worden overgeplaatst naar Zetten en dat afgewacht dient te worden hoe [verzoekster] zich daar verder ontwikkelt. Gelet op het bovenstaande acht het hof de plaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting ook thans nog noodzakelijk in het belang van haar opvoeding en verzorging.
4.7 Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking, voor zover daarin de machtiging is verleend tot plaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting ‘met normale beveiliging’ niet in stand kan blijven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het dictum opnieuw formuleren.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 9 november 2005, en opnieuw beschikkende:
verleent machtiging uithuisplaatsing van [verzoekster] in een justitiële jeugdinrichting met ingang van 9 november 2005 voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 25 augustus 2006;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van den Dungen, Makkink en Van Ginkel en is op 24 januari 2005 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.