ECLI:NL:GHARN:2006:AV3357

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-003445-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smokkel van XTC-pillen en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de smokkel van XTC-pillen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het creëren van ruimten in normale gebruiksvoorwerpen, waardoor in totaal ongeveer 474 kilo XTC-pillen over landsgrenzen gesmokkeld konden worden. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij een ander bij zijn criminele activiteiten heeft betrokken en dat hij goederen, geschikt voor een XTC-laboratorium, op zijn terrein heeft opgeslagen.

De feiten zijn als volgt: tussen 1 juni 2003 en 13 juli 2004 heeft de verdachte deelgenomen aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, waaronder het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet. De verdachte heeft in samenwerking met anderen opzettelijk gehandeld in strijd met de Opiumwet door grote hoeveelheden MDMA te vervoeren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten en dat hij zich bewust heeft blootgesteld aan de kans dat de goederen die hij verwerkte, bestemd waren voor de vervaardiging van XTC-pillen.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte geen leidende rol heeft gehad in de organisatie en dat de kans op recidive klein wordt geacht.

Uitspraak

Parketnummer: 21-003445-05
Uitspraak d.d.: 3 maart 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 10 juni 2005 in de strafzaak tegen
[NAAM VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 november 2006 en 17 februari 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 13 juli 2004 te Amsterdam en Zuidoostbeemster en Purmerend en Zwaag en elders in Nederland en België en Italië heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande, naast verdachte, uit [naam] en [naam] en [naam] en andere personen,
welke misdrijven waren:
het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet,
en
het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet,
en
het opzettelijk voorbereiden en/of bevorderen van feiten als bedoeld in het derde en/of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet (art. 10a Opiumwet);
2. hij in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 13 juli 2004 te Zuidoostbeemster en Purmerend en elders in Nederland en België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 756.300 tabletten (circa 120 kilogram) van een materiaal bevattende MDMA;
3. hij in de periode van 1 februari 2004 tot en met 13 juli 2004 te Amsterdam en Zuidoostbeemster en Zwaag en België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.137.400 tabletten (circa 354 kilogram) van een materiaal bevattende MDMA;
4. op tijdstippen in de periode van 1 juni 2004 tot en met 13 juli 2004 te Zuidoostbeemster, tezamen en in vereniging met een ander of anderen
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan hij ernstige redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk daartoe,
- hardware waaronder koelspiralen en vacuümafscheiders en drukvaten en distillatieopstellingen en opslagtanks en andersoortige voorwerpen,
en
- diverse chemicaliën,
welke voorwerpen en stoffen benodigd zijn voor de bereiding, bewerking, verwerking en vervaardiging van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voorhanden gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde overweegt het hof het volgende.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte – zakelijk weergegeven - verklaard:
“Ik had de loods aan de [straatnaam] te Zwaag. Er zijn twee kluizen tegelijkertijd in mijn loods afgeleverd. De kluizen waren verschrikkelijk zwaar. [Naam getuige] vroeg ik of de wanden leeg kon maken. Ik dacht dat de kluis misschien bedoeld was om verdovende middelen in te bewaren. Ik heb [naam getuige] gevraagd wat ik ermee kon verdienen. Ik heb [naam mededader] erbij gehaald want hij is plaatwerker. [Naam mededader] heeft een nieuwe ombouw voor de kluizen gemaakt. Dit gebeurde in samenspraak met [naam getuige]. De bedoeling was dat de kluizen zo licht mogelijk werden zodat ze makkelijk verplaatsbaar waren. Ik heb [naam] en [naam] geholpen om de kluis in de vrachtwagen te zetten. De kluis was dicht toen hij bij mij wegging.
Ook in de pizza-oven moest ruimte gemaakt worden zodat er spullen in opgeborgen konden worden. Ik heb geen verstand van pizza-ovens. Ik dacht dat er verdovende middelen in bewaard zouden worden. Ik vroeg niets. [Naam getuige] heeft de XTC-pillen in de oven gestopt.”
Getuige [naam getuige] heeft ter terechtzitting van het hof – zakelijk weergegeven - verklaard:
“[naam verdachte] heb ik aan het begin van de zomer in 2003 in contact gebracht met mensen die op zoek waren naar een beter transportmiddel voor verdovende middelen. Mijn beweegredenen om met die mensen naar [naam verdachte] te gaan waren als volgt. Ik had met [naam verdachte] contact in verband met het onderhoud van mijn auto. In de loods van [naam verdachte] aan de [straatnaam] te Zwaag hing een sfeertje van het inbouwen van een bergruimte voor verdovende middelen in auto’s. Vandaar dat ik op het idee kwam om die mensen met [naam verdachte] in contact te brengen.
Er moest ruimte gecreëerd worden in de kluizen en in de oven. Zonder te spreken over verdovende middelen, is te begrijpen waar het over gaat. Het was duidelijk dat er verdovende middelen in de kluizen en de pizza-oven verborgen moesten worden. Er is niet uitdrukkelijk aan de orde geweest om welke soort verdovende middelen het ging. Ik heb [naam verdachte] niet op de hoogte gesteld van het soort drugs omdat hij dan ook meer zou moeten gaan verdienen.”
Uit bovenstaande verklaringen en de overige bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte op het moment dat hij aan de kluis ging werken, wist dat de kluis niet bewerkt werd in verband met zijn oorspronkelijke functie als kluis, maar met een ander doel. Verdachte heeft niets gevraagd en was slechts geïnteresseerd in de verdiensten. In de kluis moest ruimte gecreëerd worden, waarvan verdachte vermoedde dat het voor de opslag van verdovende middelen zou zijn. Door de opdrachtgevers is bewust niet over het soort verdovende middelen gesproken omdat dat de prijs voor de werkzaamheden van verdachte zou opdrijven.
In een loods, zijnde een werkplaats voor auto’s, waar een sfeer heerste van het inbouwen van een bergruimte voor verdovende middelen in auto’s, waarin zaken bewust niet benoemd werden, heeft verdachte zich ingelaten met voor hem ongebruikelijke werkzaamheden, die niets met auto’s te maken hadden en waar hij zelf niet alle vaardigheden voor beheerste, waardoor hij de hulp van een ander heeft ingeroepen.
Volgens verdachte was de kluis dicht toen deze uit zijn loods werd afgevoerd. Verdachte heeft geholpen om de kluis in een Belgische vrachtwagen te zetten, die door een Belg werd bestuurd. Het transport van de kluis is langdurig geobserveerd door de Nederlandse en Belgische politie. Nu noch uit de processen-verbaal betreffende de observatie noch uit de overige in het dossier aanwezige stukken aannemelijk is geworden dat na het vertrek van de kluis uit de loods deze nog is geopend, acht het hof aannemelijk dat de XTC-pillen in de loods van verdachte in de kluis zijn gestopt.
Uit voorgaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte wist dat de door hem bewerkte kluis verdovende middelen bevatte en dat deze buiten het grondgebied van Nederland werden gebracht.
Voor wat betreft de pizza-oven is het hof van oordeel dat verdachte wist dat de door hem bewerkte pizza-oven XTC-pillen bevatte en dat deze buiten het grondgebied van Nederland werden gebracht. Het hof baseert zich hierbij op de eerdere ervaringen van verdachte met de kluis en hetgeen hij zelf ter terechtzitting van het hof heeft verklaard. Uit de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof en de overige bewijsmiddelen volgt dat verdachte geen verstand heeft van pizza-ovens, verdachte in de pizza-oven wederom ruimte moest creëren, hij vermoedde dat er verdovende middelen in de gecreëerde ruimte bewaard zouden worden, hij niets heeft gevraagd en hij gezien heeft dat de XTC-pillen in de oven werden verstopt, waarna ook de oven in een Belgische vrachtwagen, bestuurd door dezelfde Belg als bij de kluis, is weggevoerd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde overweegt het hof voorts.
Verdachte stemt, na zijn eerdere ervaringen met [naam getuige] in verband met export van XTC-pillen in de kluis en de pizza-oven, toe als hem door diezelfde [naam getuige] gevraagd wordt of er goederen op het terrein van verdachte mogen worden opgeslagen. Daarbij telt voor het hof zwaar dat verdachte vanaf de dag dat de pizza-oven werd ingeladen in een auto heeft geweten dat [naam getuige] handelde in XTC-pillen, omdat verdachte toen bij het inpakken die pillen heeft waargenomen. Verdachte sluit, naar eigen zeggen vanwege zijn eerdere ervaringen met [naam getuige], een huurcontract met een hem onbekende huurder van buitenlandse komaf. Verdachte doet geen navraag en geen nader onderzoek.
Onder deze omstandigheden heeft verdachte zich bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de goederen betrekking hadden op de vervaardiging van XTC-pillen en heeft die kans ook bewust aanvaard. Die aanvaarding kan onder meer worden afgeleid uit de omstandigheid dat verdachte ook naar eigen zeggen heeft geconstateerd dat er XTC-pillen in de pizza-oven werden gedaan en hij vervolgens aanwezig en betrokken is geweest bij het overbrengen van de oven naar de auto.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
ten aanzien van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde:
telkens:
Medeplegen van:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Medeplegen van:
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te voormoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeveneneenhalf jaar (het hof begrijpt: zeven jaar en zes maanden) met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Zowel verdachte als de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte voor de feiten 1, 2 primair, 3 primair en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het creëren van ruimten in normale gebruiksvoorwerpen waardoor op slinkse wijze zeer grote hoeveelheden (in totaal ongeveer 474 kilo) XTC-pillen over landsgrenzen gesmokkeld konden worden. Door deze activiteiten vormde hij een belangrijke schakel in de organisatie, die zich met wereldwijde en zeer lucratieve smokkel van XTC-pillen bezig hield. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij een ander bij zijn criminele activiteiten heeft betrokken. Daarnaast heeft verdachte goederen, geschikt voor een XTC-laboratorium, op zijn terrein opgeslagen.
Door in georganiseerd verband mee te werken aan de instandhouding van de grensoverschrijdende handel in hard drugs, heeft verdachte bijgedragen aan de ernstige gevolgen die hard drugs veroorzaken in de samenleving. XTC-pillen zijn schadelijk voor de volksgezondheid.
In het voordeel van verdachte laat het hof meewegen, dat hij met de productie en/of handel in XTC geen bemoeienis heeft gehad, dat hij geen leidende rol in het geheel heeft gehad en dat hij nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De kans op recidive wordt, mede gelet op zijn leeftijd, klein geacht. Het geheel van deze factoren brengt het hof tot het oordeel dat na te noemen straf (die aanmerkelijk lager is dan is gevorderd in hoger beroep) passend is.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen, met betrekking tot welke
het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan en van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet, op grond waarvan het hof deze voorwerpen aan het verkeer onttrokken zal verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2(oud), 10a en 10(oud) van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen genoemd op bijlage III.
Aldus gewezen door
mr P.C. Vegter, voorzitter,
mr J.W.P. Verheugt en mr H.G.W. Stikkelbroeck, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.G.M. Schellekens, griffier,
en op 3 maart 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.