Uitspraak
Parketnummer: 21-004197-04
Uitspraak d.d.: 9 maart 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 29 juni 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op 8 juni 1981,
wonende te [postcode] Utrecht, [straatnaam],
thans verblijvende in de [penitentiaire inrichting].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van onderscheidenlijk 25 augustus 2005, 8 november 2005, 16 januari 2006 en 28 februari 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 21 oktober 2003 te Utrecht, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval de inzittende(n) van een personenauto,
(merk BMW, en/of een of meer andere perso(o)n(en) die zich
aldaar (op de openbare weg, te weten de Kanaalstraat en/of J.P. Coenstraat)
bevond(en), van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en
rustig overleg), als volgt heeft gehandeld:
- zijnde verdachte (in een personenauto) en/of voorzien van (een) vuurwapen(s)
naar/in de richting van de personenauto, waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans die inzittende(n), zich bevond(en) gereden
en/of
- hebbende verdachte zijn, verdachtes, personenauto, naast, in elk geval op
korte afstand van, de personenauto waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] althans die inzittende(n), zich bevond(en) (tot
stilstand) gebracht en/of
- hebbende verdachte een of meer vuurwapen(s) gericht en/of gericht gehouden
op, in elk geval in de richting gehouden van, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans die inzittende(n), en/of
- hebbende verdachte op de openbare weg (te weten de Kanaalstraat en/of J.P.
Coenstraat) met dat/die vuurwapen(s) (van/op korte afstand) een of meer
kogel(s) afgevuurd op, in elk geval in de richting van, het hoofd, althans het
lichaam, van die [slachoffer 1] en/of [slachtoffer 2, althans die inzittende(n), in
elk geval de personenauto waarin die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2], althans die inzittende(n), zich bevond(en),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 oktober 2003 te Utrecht (op de openbare weg, te weten
de Kanaalstraat en/of de J.P. Coenstraat) een of meer wapens van categorie
III, te weten een pistool, en/of munitie van categorie III, te weten een
(aantal) (bijgehorende) patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2003 te Utrecht,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten
een pistool (merk CZ) en/of een pistoolmitrailleur (merk
Ingram) en/of een pistool (Tanfoglio, merk Star) en/of een revolver (merk
Zastava magnum, m.38) en/of een pistool (merk Zastava) en/of twee
handgranaten,
en/of munitie van categorie II en/of III, te weten een
hoeveelheid patronen,
voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweren
Door de raadsman is ter terechtzitting betoogd dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat verdachte geen opzet heeft gehad op de doodslag van de inzittenden van de BMW, immers – zo heeft de raadsman gesteld - wist verdachte dat de BMW gepantserd was zodat de afgevuurde kogel niet dodelijk kon zijn.
Tevens is door de raadsman gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastgelegde:
- in noodweer heeft gehandeld althans dat sprake is van noodweerexces;
- verkeerde in een toestand van psychische overmacht; en
- dat sprake is van een ondeugdelijke poging.
Het hof overweegt daaromtrent:
Verdachte heeft onder meer verklaard:
Ik zag een BMW. Ik zag dat achter het stuur van deze auto [slachtoffer 1] zat. Ik reed achter de BMW aan over de Kanaalstraat te Utrecht. Ongeveer 50 à 60 meter voor de kruising met de J.P. Coenstraat zag ik, links van de BMW, mijn oom bij de bushalte staan. Ik zag dat de bestuurder van de BMW vaart minderde. Ik zag dat de bijrijder van de BMW vreemde bewegingen maakte. Ik kreeg toen het idee dat zij mijn oom mogelijk iets aan zouden willen doen.
Ik zag dat de BMW stopte voor het verkeerslicht op de Kanaalstraat bij de kruising met de J.P. Coenstraat. Toen ik nog achter de BMW reed en de BMW stil stond voor het stoplicht heb ik het rechterportierraam van mijn auto opengedraaid. Hierna heb ik mijn auto links naast de BMW tot stilstand gebracht. Voordat ik tot stilstand kwam heb ik mijn pistool uit mijn broeksband gepakt en doorgeladen en vervolgens tussen mijn benen gelegd. Toen ik naast hen stond heb ik het wapen tussen mijn benen in mijn rechterhand gepakt. Vervolgens heb ik mijn rechterarm gestrekt. Mijn hand was op ongeveer twee meter afstand van de BMW. Ik heb met mijn lichaam naar rechts geleund zodat mijn hand buiten het rechterportierraam van mijn auto stak. Hierna heb ik op de auto geschoten. Na het schot zag ik dat er een barst in het linkerportierraam van de BMW was ontstaan.
Opzet
Door verdachte is bij de behandeling van deze zaak herhaaldelijk verklaard dat hij wist dat de BMW van de familie van de slachoffers gepantserd was met inbegrip van de ruiten van die auto en dat daarom de door hem afgevuurde kogel geen slachtoffers kon maken.
Bij de behandeling van de zaak zijn op verzoek van verdachte diverse getuigen gehoord om verdachte’s stelling, dat hij wist dat de betreffende BMW gepantserd was, te bevestigen. Uit de verklaringen ter terechtzitting van deze getuigen is echter niet aannemelijk geworden dat verdachte op 21 oktober 2003 inderdaad wist of kon weten dat de betreffende BMW gepantserd was.
Verdachte heeft door, gelet op zijn hiervoor aangehaalde verklaring, zo gericht te schieten op die auto dat hij daarbij het linkerportierraam raakte, willens en wetens gezocht dat hij met dat schot een of meer van de inzittenden van die BMW zou raken of kunnen raken en ook mogelijk dodelijk zou treffen.
Noodweer/noodweerexces
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het handelen van verdachte geboden zijn geweest door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en voor noodweerexces dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden terwijl die overschrijding een onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die door eerderbedoelde aanranding is veroorzaakt.
Bij de beoordeling van dit laatste verweer is het navolgende van belang:
Het is reeds in het licht van de hiervoor aangehaalde verklaring van verdachte niet aannemelijk dat verdachte toen hij tot actie overging met recht en reden heeft kunnen en mogen menen dat de inzittenden van de BMW ook daadwerkelijk van zins waren om zich (andermaal) tegen zijn familie te richten, ditmaal met een aanslag op verdachte’s oom. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat verdachtes oom gevaar liep en dat zich al iets van een aanslag op de laatste aftekende. Van een wederrechtelijke aanranding die verdediging noodzakelijk maakte was dan geen sprake.
Psychische overmacht
Op grond van diezelfde argumenten is in de ogen van het hof niet aannemelijk dat verdachte gehandeld heeft onder een zodanige acute druk dat kan worden gezegd dat de vrijheid om anders te willen dan hij met zijn actie liet zien, werd aangetast en wel zodanig dat van hem niet kon worden verlangd dat hij anders handelde dan hij heeft gedaan. Aannemelijk is weliswaar dat aan het handelen van verdachte angst ten grondslag heeft gelegen, angst voortgekomen uit de reeds geruime tijd durende vete tussen de familie van verdachte en de familie van de slachtoffers, waarbij met een aan die laatste familie toegeschreven aanslag in december 2002 de broer van verdachte bijna het leven had gelaten, maar niet dat verdachte met die aanslag in de herinnering, op 21 oktober 2003 geleid werd door een psychische drang waaraan hij geen weerstand kon bieden en behoefde te bieden.
Ondeugdelijke poging
Wil dit verweer opgaan dan dient eerst zeker te zijn dat verdachte wist of kon weten dat de ruiten van de BMW van de familie van het slachtoffer gepantserd waren en wel zo dat een op een van de ruiten van die auto afgevuurde kogel een inzittende van die auto nimmer zou kunnen treffen. Het vermoeden dat zulks het geval zou zijn, is immers onvoldoende. Gelet op hetgeen hiervoor onder het kopje ‘Opzet’ aan de orde kwam, is niet aannemelijk geworden dat verdachte wist of kon weten dat de BMW waarop hij heeft geschoten een gepantserde, laat staan een dusdanig gepantserde, auto was.
Het hof verwerpt derhalve de drie hiervoor genoemde verweren.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
primair
hij op ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ 21 oktober 2003 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ de inzittende¬n¬ van een personenauto,¬merk BMW, ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ van het leven
te beroven, met dat opzet¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ als volgt heeft gehandeld:
- zijnde verdachte ¬in een personenauto¬ en¬¬¬ voorzien van ¬een¬ vuurwapen¬¬¬ naar¬¬¬¬¬¬¬¬¬
¬¬¬¬¬¬¬¬¬ de personenauto¬, waarin ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ die inzittende¬n¬, zich bevond¬en¬ gereden en¬¬¬
- hebbende verdachte zijn¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ personenauto¬ naast¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ de personenauto ¬waarin die ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬
inzittende¬n¬, zich bevond¬en¬¬ tot stilstand¬ gebracht en¬¬¬
- hebbende verdachte een ¬¬¬¬¬¬¬ vuurwapen¬¬¬ gericht ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬op¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ die inzittende¬n¬, en¬¬¬
- hebbende verdachte op de openbare weg ¬te weten de Kanaalstraat ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ met dat¬¬¬¬
vuurwapen¬¬¬¬¬¬¬¬¬ op korte afstand¬ een ¬¬¬¬¬¬¬¬kogel¬¬¬ afgevuurd op¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ het lichaam¬ van die ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ inzittende¬n¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬
2.
hij op ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ 16 december 2003 te Utrecht,
¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬(A) - ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ wapens van categorie II ¬¬¬¬¬¬¬¬¬, te weten ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ een pistoolmitrailleur (merk Ingram) ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ en¬¬¬
twee handgranaten, en
(B) - ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ wapens van categorie ¬¬¬¬¬¬¬¬ III, te weten een pistool (merk CZ) en¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ een pistool
(Tanfoglio, merk Star) en¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬ een pistool (merk Zastava) ¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬¬
(C) - en¬¬¬ munitie van categorie ¬¬¬¬¬¬¬¬ III, te weten een hoeveelheid patronen,
voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte en zijn raadsman bepleite vrijspraak, ten aanzien van het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde, wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
(A) - Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II; meermalen gepleegd,
en
(B) - Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; meermalen gepleegd,
en
(C) - Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte, na een eis van zes jaren gevangenisstraf voor de tenlastegelegde feiten 1 primair impliciet primair (poging moord) en 2, vrijgesproken van poging moord en ten aanzien van het onder 1 primair impliciet subsidiair tenlastgelegde (poging doodslag) en 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
De verdachte is in hoger beroep gekomen van deze veroordeling. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte (alsnog) ten aanzien van het onder 1 primair impliciet primair (poging moord) en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep in het licht van deze eis de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op klaarlichte dag, in een drukke straat met een vuurwapen min of meer gericht geschoten op de inzittenden van een andere auto. Zo handelend heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf waardoor de rechtsorde ernstig werd geschokt. Het hof acht het optreden van verdachte, dat zijn reden vond in een familievete, in een rechtsstaat als de onze volstrekt ontoelaatbaar. Voor een zo ernstig feit als het onderhavige feit, dat voor de samenleving schokkend is, mede ook gelet op de hoeveelheid en de aard van de wapens die verdachte voorhanden had, kan alleen een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur in aanmerking komen.
Het hof heeft bij de straftoemeting mede in aanmerking genomen dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde feiten.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde straf gerechtvaardigd is.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het onder 2 tenlastegelegde en bewezen-verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking waartoe of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan c.q. die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 2 begane misdrijf zijn aangetroffen, aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een motorvoertuig, merk Rover.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool, merk Zastava, type M57;
- een pistoolmitrailleur, merk Ingram, type M11A1;
- een pistool, merk CZ, type 75;
- een pistool, merk Tanfoglio, type GT28;
- alle bij deze wapens aangetroffen munitie, en
- twee handgranaten.
Aldus gewezen door
mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,
mr F.J.H. Rutgers van der Loeff en mr G.C. Gillissen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 9 maart 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr F.J.H. Rutgers van der Loeff is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.