ECLI:NL:GHARN:2006:AV5794

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-003846-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van den Heuvel
  • C.G. Nunnikhoven
  • J.H.C. van Ginhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 8 maart 2006 heeft het Gerechtshof Arnhem het verzoek tot wraking van rechter-commissaris mr. R.H. Koning toegewezen. De verzoeker had zijn betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten gemotiveerd betwist en vreesde dat mr. Koning, die eerder als rechter in de strafzaak had geoordeeld, niet onbevangen en onpartijdig zou zijn in zijn rol als onderzoeksrechter. Het hof oordeelde dat de vrees van de verzoeker objectief gerechtvaardigd was, gezien de eerdere betrokkenheid van mr. Koning bij de zaak en de omstandigheden rondom de behandeling van het wrakingsverzoek. De procedure begon op 24 februari 2006, toen de raadsvrouwe van de verzoeker, mr. J. Steenbrink, mr. R.H. Koning verzocht zich te verschonen. Mr. Koning weigerde dit, wat leidde tot het indienen van een formeel wrakingsverzoek. Het hof oordeelde dat er geen wettelijke beletselen waren voor mr. Koning om als rechter-commissaris op te treden, maar dat de objectieve vrees voor partijdigheid in deze situatie zwaarwegend was. De beslissing werd genomen in het kader van de waarborgen van een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. Het hof concludeerde dat het verzoek tot wraking terecht was ingediend en wees het toe.

Uitspraak

Parketnummer: 21-003846-05
Wrakingsnummer: W2006/07
Uitspraak dd.: 8 maart 2006
WRAKING
Gerechtshof te Arnhem
Wrakingskamer
Beslissing
gewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan namens
(VERDACHTE)
geboren te (GEBOORTEPLAATS) op (GEBOORTEDATUM),
thans verblijvende in PI Arnhem – HVB Arnhem Zuid.
De procedure
Op 24 februari 2006 is bij het kabinet van de rechter-commissaris in de rechtbank te Arnhem een fax binnengekomen, gedateerd 24 februari 2006, waarin de raadsvrouwe van verzoeker, mr. J. Steenbrink, de rechter-commissaris mr. R.H. Koning heeft verzocht zich te verschonen, bij gebreke waarvan het verzoek diende te worden opgevat als een wrakingsverzoek.
Mr. R.H. Koning heeft op 24 februari 2006 te kennen gegeven zich niet te verschonen. De griffier van het kabinet rechter-commissaris heeft op 27 februari 2006 voornoemd verzoekschrift aan de griffie van het hof doen toekomen, waar dit verzoekschrift op dezelfde datum is ontvangen.
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust en wenst geen gebruik te maken van de gelegenheid te worden gehoord.
Uitgangspunt van de wetgever is dat bij de wraking van een rechter een wrakingskamer dient te worden samengesteld, bestaande uit leden van hetzelfde gerecht.
Het hof is van oordeel dat het onderhavige wrakingsverzoek dient te worden behandeld door de wrakingskamer van het hof, omdat mr. R.H. Koning is gewraakt in het kader van een nader onderzoek dat zij als rechter-commissaris verrichtte in opdracht van het gerechtshof.
Indien de wrakingskamer zou zijn samengesteld uit leden van de rechtbank te Arnhem, zou bovendien de rechtbank als lager gerecht een oordeel dienen te geven over feiten en omstandigheden in een nader onderzoek als bedoeld in artikel 420 van het Wetboek van Strafvordering dat in opdracht van het gerechtshof wordt verricht door de rechter-commissaris bij de rechtbank, die reeds in eerste aanleg heeft gevonnist in de strafzaak.
Het hof heeft ter terechtzitting van 3 maart 2006, gehoord de verzoeker, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, en de advocaat-generaal.
Ontvankelijkheid
Het hof acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
In de strafzaak tegen verzoeker in hoger beroep heeft de strafkamer van dit hof -voor zover van belang- beslist dat het verzoek tot het horen van de (GETUIGE 1) wordt toegewezen en hiertoe de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Arnhem.
Verzoeker is van mening dat mr. Koning niet kan worden gezien als een onpartijdige rechter, aangezien:
- zij als rechter in eerste aanleg de alternatieve lezing van verzoeker aangaande de feiten 1 en 2 heeft verworpen met een beroep op onder andere de verklaring van de nu te horen (GETUIGE1 ), inhoudende dat verzoeker wel degelijk op de hoogte was van de herkomst van het geld. De verdediging wenst de getuige juist op dit punt nadere vragen te stellen;
- de verdediging de (GETUIGE 1) ten aanzien van de containerzaak wil horen over de tapgesprekken met nummers 240235868 en 240237032, nu volgens verzoeker met het woord ‘monster’ door (GETUIGE 1) werd gedoeld op waardepapieren en niet op verdovende middelen. De rechtbank, waarvan mr. Koning deel uitmaakte, heeft deze taps echter als bewijs gebruikt en er dus wel degelijk ‘verdovende middelen’ in gelezen.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Het hof stelt vast dat er geen wettelijke beletselen zijn die maken dat een rechter, die deel heeft uitgemaakt van de strafkamer die in eerste aanleg het eindoordeel heeft gegeven, in een later stadium van het strafproces in de functie van rechter-commissaris alsnog onderzoekshandelingen in die strafzaak mag verrichten.
Naast een toetsing aan de wet dient echter ook een toetsing plaats te vinden aan de criteria zoals ontwikkeld in de jurisprudentie betreffende de (on)partijdigheid van de rechter als bedoeld in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het hof is van oordeel dat verzoeker, nu hij zijn betrokkenheid bij de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten gemotiveerd heeft betwist, aan zijn veroordeling voor die feiten door de meervoudige kamer van de rechtbank te Arnhem waarvan mr. Koning deel uitmaakte, redelijkerwijs de vrees kan ontlenen dat mr. Koning in deze zelfde zaak geen onbevangen en onpartijdige onderzoeksrechter zal zijn.
Het verzoek moet derhalve worden toegewezen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst toe het verzoek tot wraking van mr R.H. Koning.
Aldus gewezen door
Mr. R. van den Heuvel, voorzitter,
mrs C.G. Nunnikhoven en J.H.C. van Ginhoven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr J.H.D. van Onna, griffier,
en op 8 maart 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.