ECLI:NL:GHARN:2006:AV6348

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
ISD 1/06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Vegter
  • mrs. Stikkelbroeck
  • mrs. Sutorius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel en de noodzaak van voortzetting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 maart 2006 uitspraak gedaan over de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Het hof beoordeelt of het noodzakelijk is om de maatregel voort te zetten, waarbij het moet vaststellen of opheffing van de maatregel zal leiden tot onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publieke domein. De rechtbank te Amsterdam had eerder op 21 december 2005 besloten dat de tenuitvoerlegging van de maatregel moest worden voortgezet, en het hof bevestigt deze beslissing.

De zaak betreft een betrokkene die lijdt aan verschillende psychische stoornissen, waaronder ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en die een geschiedenis van drugsgebruik heeft. De rechtbank had geadviseerd om betrokkene te behandelen in een extramuraal traject, maar door zijn verslaving en vluchtgevaar was opname niet mogelijk. Het hof concludeert dat, gezien de ernst van de situatie en de risico's van onveiligheid en overlast, de voortzetting van de maatregel noodzakelijk is. Het hof benadrukt dat de maatregel is bedoeld voor de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive.

Het hof heeft vastgesteld dat er nog geen behandeling van de verslavingsproblematiek heeft plaatsgevonden en dat de kans op herhaling groot is. Ondanks dat er een programma is aangeboden, kan dit niet worden uitgevoerd door omstandigheden die de betrokkene zelf beïnvloeden. Het hof oordeelt dat de voortzetting van de maatregel in het belang van de maatschappij is en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
ISD 2006\001
Beslissing d.d. 20 maart 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [verblijfplaats]
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 21 december 2005, inhoudende dat de rechtbank het wenselijk acht de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voort te zetten.
Overwegingen:
[-] Het hof dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Artikel 38m, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt: “De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte”.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002/2003, 28 980, nr.3) wordt aangegeven dat aan de voorgestelde wetgeving het uitgangspunt ten grondslag ligt dat door het oppakken en langer vasthouden van stelselmatige daders meer criminaliteit van de straat wordt gehaald, waardoor de onveiligheid, de (drugs)overlast en de verloedering in het publieke domein zullen afnemen. In de beoogde langere vrijheidsbeneming kan daartoe worden voorzien in op reïntegratie gerichte programma's, toezicht en begeleiding.
Bij de tenuitvoerlegging van de maatregel is uitgangspunt een langere vrijheidsbeneming in een zeer beperkt regime. Een intensieve interventie zal alleen plaatsvinden als daarvoor bij betrokkene een duidelijk aanknopingspunt is.
Een traject dat is gericht op het veranderen van het criminele levenspatroon zal alleen worden uitgezet als daarvoor aanknopingspunten zijn. Overigens is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer de wenselijkheid van behandeling geaccentueerd.
Het hof zal bij de beantwoording van de vraag of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk wordt geoordeeld gebruik maken van het volgende beslissingskader.
Allereerst moet vastgesteld worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publiek domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
De rechtbank heeft op 28 juni 2005 aan betrokkene de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd. Hierbij is geadviseerd betrokkene te behandelen in een extramuraal traject, zoals De Wier. Uit de rapportage van psychiater Baneke, gedateerd 6 juni 2005, volgt dat sprake is van ADHD, misbruik van cannabis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en stoornissen in de impulsregulatie. Betrokkene is door zijn stoornissen niet voldoende in staat tot zelfcontrole en tot besef van de consequenties van zijn handelen. De genoemde stoornissen en de lange reeks van eerdere feiten maken de kans op herhaling erg groot. Uit het rapport "Stand van uitvoering verblijfsplan", gedateerd 5 december 2005, volgt dat betrokkene tot op heden nog niet geplaatst is in de Wier. Er hebben verschillende intakegesprekken plaatsgevonden, maar betrokkene komt in verband met zijn cannabisverslaving en vluchtgevaar niet in aanmerking voor opname.
In het bijzonder gelet op de uitgebrachte adviezen en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast, dat nu nog niet is toegekomen aan behandeling van betrokkenes verslavingsproblematiek, opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten ernstige overlast en het onveilig maken van het publieke domein als gevolg van de problematiek. Gelet hierop dient de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel in beginsel te worden gelast.
Vervolgens moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt. In dat geval zal het hof de maatregel in beginsel beëindigen.
Zoals hierboven is aangegeven, is bij de tenuitvoerlegging van de maatregel voorzien in een langere vrijheidsbeneming in een zeer beperkt regime. Een traject dat is gericht op het veranderen van het criminele levenspatroon zal worden uitgezet als daarvoor duidelijke aanknopingspunten zijn. Aan betrokkene is weliswaar een programma aangeboden, maar de uitvoering daarvan kan niet worden gerealiseerd. Uit de uitgebrachte advisering volgt dat betrokkene, anders dan de raadsman heeft betoogd, hierin zelf een aandeel heeft. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Nu het beoogde programma niet kan worden gerealiseerd, betrokkene daarin
zelf een aandeel heeft en de beoogde strekking van de maatregel te weten
beveiliging van de maatschappij nog van betekenis is, is voortzetting van de
maatregel noodzakelijk. Het hof zal daarom beslissen als na te melden.
Beslissing :
Het hof:
Bevestigt de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 21 december 2005 met betrekking tot de betrokkene .
Aldus gedaan door
mr Vegter als voorzitter,
mrs Stikkelbroeck en Sutorius als raadsheren,
en drs Harmsen en drs Van Kordelaar als raden,
in tegenwoordigheid van mr Van Ek als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2006.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.