26 januari 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2005/1230
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. S. Striekwold.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 18 augustus 2003 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. B.J. Engberts en tot bewindvoerder P.A.M.T. van den Berg.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 1 december 2005 is, naar aanleiding van een verzoek van de bewindvoerder tot (vervroegde) beëindiging, bepaald dat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] wordt voortgezet. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 8 december 2005 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van laatstgenoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd met verschaffing van de zogenaamde schone lei.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van twee brieven, met bijlagen, van de procureur van 20 december 2005 en 18 januari 2006 en een brief met bijlagen van de bewindvoerder van 6 januari 2006.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2006, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar procureur. Voorts is verschenen de tolk in de Turkse taal, de heer E. Atasoy, die in de handen van de voorzitter de van toepassing zijnde belofte heeft afgelegd. Ten slotte is verschenen de bewindvoerder Van den Berg voornoemd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 De bewindvoerder heeft de rechtbank verzocht tot (vervroegde) beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] over te gaan. Zij heeft daarbij verklaard dat redelijkerwijs niet de verwachting bestaat dat [appellante] geheel of gedeeltelijk aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting kan voldoen. [appellante] draagt de zorg voor haar drie minderjarige kinderen, aangezien haar man daar op grond van psychische problemen niet toe in staat is. Daarnaast volgt [appellante] vier halve dagen per week een opleiding Nederlandse taal bij het ROC.
3.3 Met ingang van 1 oktober 2005 zijn de richtlijnen voor schuldsaneringen (opgesteld door Recofa in overleg met de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch en goedgekeurd door het LOVC) onder meer aangescherpt ten aanzien van de arbeids- en sollicitatieverplichting van schuldenaren. Zo geldt bij deze verplichting als uitgangspunt onder meer dat sollicitatieactiviteiten minimaal dienen te bestaan uit gemiddeld vier maal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) en inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en bij drie à vier uitzendbureaus.
3.4 De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij sinds 1 oktober 2005 voornoemde nieuwe richtlijnen hanteert in alle schuldsaneringsregelingen die zij in behandeling heeft, zo ook bij die ten aanzien van [appellante]. Zij heeft ter zitting toegelicht dat zij haar verzoek tot (vervroegde) beëindiging van destijds met inachtneming van deze nieuwe Recofa-richtlijnen thans niet meer zou indienen. Ter zitting van het hof heeft [appellante] verklaard dat zij in december 2005 vier sollicitaties heeft verricht en zich heeft ingeschreven bij het CWI. Voorts heeft [appellante] verklaard dat zij zal doorgaan met het verrichten van sollicitaties. Het hof is derhalve van oordeel dat er niet van mag worden uitgegaan dat redelijkerwijs niet de verwachting bestaat dat [appellante] geheel of gedeeltelijk aan haar inspanningsverplichting kan voldoen. Dat betekent dat er geen grond voor vervroegde beëindiging bestaat.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 1 december 2005.
Dit arrest is gewezen door mrs. Korthals Altes, Van der Kwaak en Van der Weij en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2006.