ECLI:NL:GHARN:2006:AV6515

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2006/131
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Korthals Altes
  • Van der Kwaak
  • Van der Weij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor appellante met financiële problemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 9 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor appellante, die te maken had met aanzienlijke financiële problemen. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder op 6 februari 2006 het verzoek van appellante tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Appellante, die als leerlingverpleegkundige werkte, had een totale schuldenlast van € 33.455,20, opgebouwd uit verschillende leningen en creditcard schulden. Het hof heeft vastgesteld dat appellante ten tijde van het aangaan van de betalingsverplichtingen over voldoende inkomen beschikte, maar dat zij medio 2004 te maken kreeg met een onverwachte inkomensterugval, waardoor zij haar betalingsverplichtingen niet meer kon nakomen. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat appellante niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden of het onbetaald laten daarvan. Het hof heeft ook opgemerkt dat appellante, ondanks haar financiële problemen, actief heeft geprobeerd haar schulden af te lossen en betalingsregelingen met schuldeisers te treffen. Gezien de omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat het verzoek van appellante tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard voor appellante.

Uitspraak

9 maart 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/131
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. P.M. Wilmink.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 februari 2006 is het verzoek van appellante (hierna te noemen: [appellante]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 14 februari 2006 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van de procureur van 24 februari 2006 en een op 1 maart 2006 per fax en op 2 maart 2006 per gewone post ingekomen brief met bijlagen van mr. G. Öntas, advocaat te Almere.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2006, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. D.H. Sloof, advocaat te Almere.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 [appellante] heeft een totale schuldenlast van € 33.455,20. Uit de zogenaamde verklaring schuldsanering blijkt dat hiervan deel uit maken een drietal schulden aan de Postbank van in totaal € 23.018,16, een schuld aan VISA Card Services van € 1.225,18, een schuld aan Comfort Card van € 2.565,62, een schuld aan Wehkamp BV van € 1.723,08, een schuld aan Ymere van € 428,55 en een schuld aan Telfort van € 915,55. Voornoemde totaalschuld aan de Postbank is als volgt opgebouwd. In 2001 heeft [appellante] een lening van ƒ 11.000,= afgesloten bij de Postbank. Dit bedrag heeft [appellante] vanaf 2001 niet ineens, maar in kleine hoeveelheden, opgenomen. Daarnaast heeft [appellante] een creditcard van de Postbank gehad, waarmee zij betalingen verrichtte. Ten slotte heeft [appellante] een roodstand op haar betaalrekening bij de Postbank laten ontstaan. In 2003 heeft [appellante] aankopen op afbetaling gedaan bij Wehkamp BV en Comfort Card en begin 2004 heeft [appellante] een creditcard van VISA Card Services aangeschaft.
3.3 Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan van voormelde schulden niet te goeder trouw is geweest. Hiertoe overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat het inkomen van [appellante] ten tijde van het aangaan van de betalingsverplichtingen bij voormelde schuldeisers tot in de loop van 2004 toereikend was om de betalingsverplichtingen uit voornoemde leningen en uit postorderbestellingen na te komen. Naast haar maandelijkse reguliere inkomen uit haar dienstbetrekking als leerlingverpleegkundige, heeft [appellante] tot medio 2004 tevens onregelmatigheidstoeslagen ontvangen, omdat zij nacht- en weekenddiensten draaide. Medio 2004 heeft [appellante] een onverwachte inkomensterugval gehad, waardoor zij niet meer (op tijd) aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen en haar financiële problemen ontstonden. Die inkomstenterugval berustte op omstandigheden ten aanzien waarvan ter zitting niet gebleken of aannemelijk is geworden dat zij [appellante] te verwijten zijn geweest.
3.4 Het hof is van oordeel dat evenmin aannemelijk is geworden dat [appellante] ten aanzien van het (vervolgens) onbetaald laten van haar schulden niet te goeder trouw is geweest. Gebleken is immers dat [appellante] vrijwel meteen na eerder bedoelde omstandigheden, hoewel zij destijds alleen voor de zorg van haar vier minderjarige kinderen stond en thans nog staat, weer voor de volle werktijd aan het werk is gegaan. Daarbij valt haar niet te verwijten dat zij niet meer in staat was om onregelmatige diensten te draaien, waardoor haar inkomsten uit arbeid terugliepen en de hoogte van haar schuldenlast verder toenam. Haar saneringsgezinde gedrag is, naast haar inspanningen om zoveel mogelijk gelden voor haar schuldeisers te genereren, gebleken uit het feit dat zij naar vermogen op haar schulden aflost en zelfstandig betalingsregelingen met schuldeisers treft. Zo is gebleken dat zij op haar schuld aan Wehkamp BV inmiddels € 353,04 heeft afgelost en dat zij op haar schuld aan Telfort inmiddels € 172,48 heeft afbetaald. Voorts heeft zij haar schuld aan Ymere van € 428,55 geheel afgelost en heeft zij aan de Postbank een voorstel heeft gedaan om op haar schuld in maandelijkse termijn van € 200,= af te lossen. [appellante] heeft nog geen reactie van de Postbank ontvangen. Aan VISA Card Services betaalt [appellante] maandelijks € 110,12.
3.4 Nu evenmin is gebleken van andere gronden waarop het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen, zal het hof haar verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toewijzen.
3.5 Dat de echtgenoot van [appellante], waarmee zij op 5 augustus 2004 in Nederland in het huwelijk is getreden, in Paramaribo (Suriname) werkt en woonachtig is, en dat dit aan de praktische uitwerking van de schuldsaneringsregeling in de weg zou staan, doet aan het oordeel van het hof niet af. [appellante] heeft gemotiveerd gesteld dat haar echtgenoot inkomsten uit dienstbetrekking van € 200,= per maand heeft en een zeer geringe financiële bijdrage kan leveren aan de kosten van haar huishouding.
3.6 Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 februari 2006 en, opnieuw rechtdoende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellante].
Dit arrest is gewezen door mrs. Korthals Altes, Van der Kwaak en van der Weij en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2006.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de oudste raadsheer.