ECLI:NL:GHARN:2006:AV6641

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
350/2005
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mens
  • A. Katz-Soeterboek
  • W. Wammes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en niet-wijzigingsbeding in echtscheidingsconvenant

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 14 maart 2006, gaat het om een verzoek tot wijziging van alimentatie na echtscheiding. De vrouw, aangeduid als verzoekster, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te Almelo van 12 januari 2005 aangevochten, waarin de alimentatie voor haar en de kinderen was vastgesteld. De man, aangeduid als verweerder, heeft verzocht om de alimentatie te verlagen, onder verwijzing naar een niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant. Het hof heeft vastgesteld dat de partijen in eerste instantie overeenstemming hebben bereikt, maar dat de man later een verzoek tot wijziging heeft ingediend op basis van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn verminderde inkomen en de toegenomen lasten door de zorg voor een van de kinderen.

Het hof heeft in zijn overwegingen het niet-wijzigingsbeding besproken en geconcludeerd dat, hoewel dit beding in principe wijziging van de alimentatie uitsluit, de eerdere beschikking van het hof van 3 december 2002, waarin het hof oordeelde dat er sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden, dit beding niet langer van toepassing maakt. Hierdoor kan de man een nieuw verzoek tot wijziging van de alimentatie indienen zonder dat hij gebonden is aan het niet-wijzigingsbeding.

De vrouw heeft betoogd dat zij nog steeds behoefte heeft aan alimentatie, maar het hof oordeelt dat haar inkomen uit arbeid voldoende is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de vrouw geen behoefte meer had aan een bijdrage van de man. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beslissing van het hof is genomen door de rechters M. Mens, A. Katz-Soeterboek en W. Wammes.

Uitspraak

14 maart 2006
Familiekamer
Rekestnummer 350/2005
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr P.C. Plochg,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, verder te noemen “de man”,
procureur mr B.J. Schadd.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Almelo van 12 januari 2005, uitgesproken onder zaaknummer 65530 FA RK 04-527.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 11 april 2005, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans hem dit te ontzeggen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 mei 2005, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. De man verzoekt het hof het verzoek van de vrouw in hoger beroep af te wijzen, dan wel de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en de kosten tussen partijen te compenseren.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 13 september 2005 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr J.R. Bügel, advocaat te Dronten, en de man bijgestaan door mr J.H. Niemans, advocaat te Enschede.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof meegedeeld dat zij overeenstemming hebben bereikt. Zij hebben verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde hetgeen zij zijn overeengekomen op schrift vast te stellen en het hof hierover nader te berichten. Het hof heeft de zaak aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om het hof binnen twee weken hieromtrent te informeren.
2.4 Het hof heeft nadien kennis genomen van het faxbericht van de procureur van de vrouw van 14 november 2005 met als bijlage onder meer een faxbericht van 11 november 2005 waarin de advocaat van de vrouw meedeelt dat de schikkingsonderhandelingen zijn mislukt en zij verzoekt om een nieuwe mondelinge behandeling.
2.5 De mondelinge behandeling is voortgezet op 9 februari 2006. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr J.R. Bügel, advocaat te Dronten, en de man bijgestaan door mr J.H. Niemans, advocaat te Enschede.
2.6 Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken waaronder de tijdens de mondelinge behandeling door mr Niemans overgelegde financiële bescheiden van de man die gevoegd waren bij het verzoekschrift in eerste aanleg, een betaalspecificatie van de man van 17 mei 2005, een brief van de procureur van de vrouw van 16 februari 2006 met bijlagen en een brief van de advocaat van de man van 28 februari 2006 met bijlagen.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 14 juni 1985 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 9 mei 2001 heeft de rechtbank te Zwolle echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 mei 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1] (verder te noemen “[kind 1]”), op [geboortedatum] 1988;
- [kind 2] (verder te noemen “[kind 2]”), op [geboortedatum] 1989 en
- [kind 3] (verder te noemen “[kind 3]”), op [geboortedatum] 1992 (verder tezamen te noemen “de kinderen”),over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. Na de scheiding woonden alle drie kinderen bij de vrouw.
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking is, conform het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant (verder te noemen "het convenant") dat deel uitmaakt van voormelde echtscheidingsbeschikking, voorts bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen met ingang van 1 april 2001 ƒ 350,- per kind per maand en als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ƒ 1.700,- per maand zal voldoen. In artikel 5 van het convenant zijn partijen omtrent de alimentatie ten behoeve van de vrouw onder meer het navolgende overeengekomen:
"Verzoekers komen hierbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overeen dat hetgeen is overeengekomen als vermeld onder punt V.1 niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van wijziging van omstandigheden. Ondanks dit niet-wijzigingsbeding in de zin van artikel 1:159 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan op verzoek van een der verzoekers de overeenkomst door de rechter bij beschikking worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden (artikel1:159 lid 3 Burgerlijk Wetboek).(…)”
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Almelo op 8 november 2001, heeft de man wijziging van deze bijdragen verzocht. Hij heeft toen verzocht de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 september 2001 vast te stellen op f 275,- per kind per maand en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 september 2001 vast te stellen op f 14,- per maand.
3.5 Bij de beschikking van 17 april 2002 heeft de rechtbank te Almelo de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 8 november 2001 op € 145,- per kind per maand vastgesteld en het bedrag dat de man met ingang van 8 november 2001 dient te betalen als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op nihil.
3.6 Bij verzoekschrift, binnengekomen bij dit hof op 17 juni 2002, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 17 april 2002 te vernietigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans hem dit verzoek te ontzeggen. Bij beschikking van 3 december 2002 heeft dit hof:
- de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep voor zover het de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft;
- de beschikking van 17 april 2002 vernietigd voor zover het de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betreft en het verzoek van de man om de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te wijzigen voor de periode tot 1 september 2002 alsnog afgewezen;
- de beschikking van de rechtbank te Zwolle van 9 mei 2001 gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 1 september 2002 een bedrag van € 500,- per maand aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal betalen en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.7 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Almelo op 20 juli 2004, heeft de man verzocht de beschikking van dit hof van 3 december 2002 te wijzigen en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 mei 2004 vast te stellen op nihil. Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de beschikking van het hof van 3 december 2002 gewijzigd en de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 augustus 2004 op nihil vastgesteld.
Ten aanzien van de man
3.8 De man vormt sinds enige tijd met [kind 1] een gezin. Bij beschikking van de kantonrechter te Hilversum van 3 juli 2001 is de arbeidsovereenkomst van de man met zijn voormalige werkgever met ingang van dezelfde datum ontbonden. De kantonrechter heeft hem daarbij een vergoeding van ƒ 50.000,- bruto toegekend. De man heeft van 1 september 2001 tot 1 september 2002 een WW-uitkering ontvangen van ƒ 4.700,- / € 2.132,77 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Van 1 september 2002 tot 4 mei 2003 heeft de man bij [...] te Utrecht gewerkt. Zijn inkomen uit deze dienstbetrekking bedroeg blijkens de salarisspecificatie van oktober 2002 € 2.700,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Van 1 mei 2003 tot 1 mei 2004 heeft de man bij [...] gewerkt. De man ontvangt met ingang van 1 mei 2004 een WW-uitkering van € 2.173,80 bruto per 4 weken, te vermeerderen met vakantietoeslag.
3.9 De lasten van de man bedroegen in 2002 volgens de beschikking van het hof van 3 december 2002 per maand:
- € 382,- aan hypotheekrente;
- € 32,22 aan premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek;
- € 39,50 aan overige eigenaarslasten;
- € 134,- aan premie ziektekostenverzekering;
- € 60,- aan kosten omgangsregeling;
- € 23,- aan studieverzekering van de kinderen;
- € 2,- aan premie begrafenisverzekering.
Ten aanzien van de vrouw
3.10 De vrouw vormt met [kind 2] en [kind 3] een gezin. Haar inkomen uit arbeid bedraagt volgens vaststelling door de rechtbank circa € 1.510,- netto per maand.
3.11 De lasten van de vrouw bedragen eveneens volgens vaststelling door de rechtbank per maand:
- € 790,- aan hypotheeklasten inclusief spaardeel/levensverzekering; circa € 400,- netto;
- € 44,10 aan premie ziektekostenverzekering.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Tussen partijen is allereerst in geschil of het inleidend verzoek van de man om de partneralimentatie met ingang van 1 mei 2004 te wijzigen en op nihil vast te stellen beoordeeld moet worden met inachtneming van het echtscheidingsconvenant en het daarin opgenomen niet-wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 1:159 lid 1 BW zodat wijziging slechts mogelijk is op grond van artikel 1:159 lid 3 BW als er sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
4.2 De vrouw stelt in haar beide grieven en de toelichting daarop dat het niet-wijzigingsbeding nog steeds geldt ook al heeft dit hof bij beschikking van 3 december 2002 het bedrag van de partneralimentatie gewijzigd. De man betwist dat.
4.3 Het hof overweegt dat dit hof in genoemde beschikking van 3 december 2002 heeft geoordeeld dat er sprake was van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding kan worden gehouden, waarna het hof vervolgens de beschikking van de rechtbank van 9 mei 2001, die gebaseerd was op het convenant, heeft gewijzigd. Deze beslissing is in kracht van gewijsde is gegaan. Het hof heeft dus in de beschikking van 3 december 2002 de ingrijpende beslissing genomen dat de man niet langer gehouden kan worden aan de in het convenant overeengekomen partneralimentatie waarvan partijen juist in een uitdrukkelijk beding de onwijzigbaarheid hadden aanvaard. Deze beslissing heeft tot gevolg dat het niet-wijzigingsbeding tussen partijen niet langer geldt. Het voorgaande betekent dat een volgend verzoek tot wijziging van de alimentatie zoals vastgesteld door het hof in de beschikking van 3 december 2004 gegrond op het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 of lid 4 BW niet langer beperkt wordt door het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW.
4.4 Als grond voor zijn verzoek heeft de man aangevoerd wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, in die zin dat de vrouw minder behoeftig is nu zij voldoende inkomen uit arbeid heeft, dat zijn inkomen is verminderd en zijn lasten zijn gestegen doordat [kind 1] bij hem is komen wonen en tot zijn last komt. Dat dit laatste het geval is, is niet bestreden en dit levert een relevante wijziging van omstandigheden op, zodat een onderzoek naar de behoefte en de draagkracht noodzakelijk en gerechtvaardigd is.
4.5 Ten aanzien van de stelling van de man dat de vrouw voldoende inkomen uit arbeid heeft zodat zij geen behoefte meer heeft aan een bijdrage van de man overweegt het hof dat in de grieven van de vrouw is te lezen dat de rechtbank er rekening mee had moeten houden dat de vrouw genoodzaakt was om meer te gaan werken juist omdat de man de bij convenant overeengekomen alimentatie niet betaald heeft en zij zonder zijn bijdrage niet met de kinderen van partijen in de woning kon blijven wonen. Het hof is van oordeel dat de reden waarom de vrouw meer is gaan verdienen er niet aan in de weg staat dat het inkomen van de vrouw zodanig hoog is geworden dat de vrouw daardoor niet langer behoeftig is. De rechtbank heeft de stelling van de vrouw dat zij uitbreiding van haar werkzaamheden tot 90% eigenlijk niet kon volhouden en dit voor haar te zwaar was, onvoldoende aannemelijk geacht. De vrouw heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Nu de vrouw in hoger beroep geen grief heeft gericht tegen de vaststelling van de rechtbank dat zij met haar inkomen uit arbeid en haar lasten, zoals door de rechtbank als redelijk beoordeeld, in eigen levensonderhoud voorziet en geen behoefte meer heeft aan een bijdrage van de man, dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. Aan een beoordeling van de draagkracht van de man komt het hof dan ook niet toe.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Almelo van 12 januari 2005;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Katz-Soeterboek en Wammes en is op 14 maart 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.