ECLI:NL:GHARN:2006:AV7987

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
TBS 2005\004
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Verheugt
  • mrs. Vegter
  • mr. van der Herberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling na rapportage Pieter Baan Centrum

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2004, die de terbeschikkingstelling van de betrokkene met twee jaar had verlengd. De betrokkene, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een verslavingsconstitutie, werd door het Pieter Baan Centrum als kwetsbaar ingeschat, met een verhoogd risico op recidive door middelengebruik en gokken. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet tijdig had beslist op de verlengingsvordering, wat in strijd was met de wettelijke en verdragsrechtelijke verplichtingen. Het hof vernietigde de beslissing van de rechtbank en verlengde de terbeschikkingstelling met twee jaar, met de verwachting dat de Dr. S. van Mesdagkliniek op korte termijn een resocialisatietraject zou starten. Het hof benadrukte het belang van adequate behandeling van de verslavingsproblematiek en de noodzaak om de veiligheid van anderen te waarborgen. De beslissing werd genomen met inachtneming van de rapportage van het Pieter Baan Centrum, die voldoende gronden bood voor een nieuwe resocialisatiepoging. Het hof concludeerde dat, hoewel eerdere pogingen tot resocialisatie waren mislukt, er nu mogelijkheden waren om de betrokkene opnieuw te begeleiden naar een terugkeer in de maatschappij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2005\004
Beslissing d.d. 3 april 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 8 december 2004, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Overwegingen:
? Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, gelet op artikel 509t, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de rechtbank niet binnen twee maanden na het indienen van de verlengingsvordering van de officier van justitie haar beslissing heeft genomen en gelet op het feit dat het hof recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken en hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard.
? Zowel artikel 509x, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt eisen aan de voortgang van de behandeling door de rechter van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Er dient door het hof zo spoedig mogelijk respectievelijk spoedig (de Engelse tekst bezigt het woord "speedily") te worden beslist. Waar in beginsel de terbeschikkingstelling expireert op een ruimschoots tevoren bekende datum heeft zowel de rechtbank als het gerechtshof een verdragsrechtelijke verplichting om tot een zo spoedig mogelijke behandeling van de vordering tot verlenging over te gaan. De genoemde inspanningsverplichting dwingt tot een grotere spoed dan waarvan in de onderhavige zaak is gebleken. Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep vijftien maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de zaak tweemaal is aangehouden teneinde getuige-deskundigen ter zitting te horen en dat de zaak vervolgens is aangehouden teneinde betrokkene te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum en daarvan rapport te laten opmaken.
? Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum volgt dat betrokkene een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft, alsmede een ziekelijke stoornis in de vorm van een verslavingsconstitutie. De impulsieve kenmerken van de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene zijn binnen de gestructureerde setting goed onder controle. De problemen ontstaan echter indien de structuur wegvalt, waarbij betrokkenes verslavingsgevoeligheid als een beperkende handicap kan worden aangemerkt. Betrokkene wordt als verhoogd gevoelig voor realiteitsvervormingen ingeschat, zodat hij in dit opzicht kwetsbaar is. Herhalingsgevaar zal voortvloeien uit betrokkenes afglijden naar criminele activiteiten, welk afglijden veroorzaakt kan worden door middelengebruik en gokken. Een recidive op de (middel)lange termijn wordt derhalve niet uitgesloten.
Hoewel de combinatie van betrokkenes antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn verslavingsconstitutie al enkele resocialisatiepogingen deed mislukken, neemt het hof, gelet op de rapportage van het Pieter Baan Centrum, als uitgangspunt dat de Dr S. van Mesdagkliniek met de resocialisatie van betrokkene op korte termijn zal beginnen, temeer daar anders als volgende stap voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging in zicht lijkt te raken. Het hof acht hierbij de volgende overwegingen uit het advies van het Pieter Baan Centrum van bepalende betekenis:
? er lijken voldoende gronden en mogelijkheden te zijn om opnieuw een resocialisatietraject uit te zetten;
? met een adequate behandeling van de verslavingsgeneigdheid van betrokkene, door bijvoorbeeld gespecialiseerde verslavingszorg, zowel in de voorlichtende zin alsook in de medicamenteuze en controlerende zin, kan worden getracht volledige abstinentie van middelen en gokken te bereiken;
? indien de factor verslaving onder controle gebracht zou kunnen worden, zou dit een aanzienlijk gunstiger prognose met zich brengen. Naar verwachting zal betrokkenes delictgevaarlijkheid sterk afnemen;
? betrokkene rest dan nog de taak om beter te leren omgaan met zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en niet toe te geven aan directe impulsen;
? binnen bovengeschetste context, kan de kliniek een hernieuwde, voortvarende resocialisatiepoging doen realiseren;
? betrokkene toonde zich voor het geschetste behandelplan gemotiveerd en wil aan het behandelplan en de noodzakelijke controles, bijvoorbeeld urinecontroles, meewerken.
Het hof acht het van groot belang dat dit resocialisatietraject op korte termijn, te weten voor het einde van dit jaar, door de kliniek zal worden gestart. Uiteraard dienen er voldoende waarborgen te worden ingebouwd om bij een ongunstige ontwikkeling, die betrokkene weer in de gevarenzone zou kunnen brengen, adequaat in te kunnen grijpen.
? In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Gelet op de onderliggende rapportage van het Pieter Baan Centrum en de inmiddels verstreken periode van de verlengingstermijn ligt op dit moment voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging en evenmin verlenging van de maatregel met een termijn van een jaar voor de hand.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat een verlenging van de maatregel met een termijn van twee jaar is geïndiceerd, zodat er tot eind oktober van dit jaar gelegenheid is om te realiseren dat uiterlijk eind dit jaar een begin wordt gemaakt met de geleidelijke terugkeer van betrokkene in de maatschappij.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 8 december 2004 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Verheugt als voorzitter,
mrs Vegter en van der Herberg als raadsheren,
en drs Poll en drs Harmsen als raden,
in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2006.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.