6 maart 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/082
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. J.J. van Vliet.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij arrest van dit hof van 30 september 2004 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken, waarbij het hof heeft opgemerkt dat, mocht tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling blijken dat aan [appellante] in verband met de hennepkwekerij een zodanige boete wordt opgelegd en/of dat er in dit kader een zodanige schuld aan de stroomleverancier ontstaat, dat sprake is van bovenmatige nieuwe schulden die niet meer binnen de looptijd van de schuldsaneringsregeling kunnen worden ingelopen zonder de overige schuldeisers te benadelen, dit zal kunnen leiden tot het tussentijds beëindigen van de schuldsaneringsregeling. Vervolgens is bij beslissing van de rechtbank te Arnhem van 22 oktober 2004 tot rechter-commissaris benoemd mr. R.A. Boon en tot bewindvoerder S. Berktas.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 26 januari 2006 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd. In het faillissement, waarin [appellante] van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. D.M.I. de Waele en tot curator S. Berktas.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 2 februari 2006 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 26 januari 2006 en heeft zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brief met bijlagen van 2 februari 2006 van de bewindvoerder, alsmede van de brief met bijlagen van 10 februari 2006 van de procureur.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2006, waarbij [appellante], vergezeld van haar dochter, is verschenen in persoon, bijgestaan door haar procureur. Namens de bewindvoerder is verschenen J. van Huis.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd, omdat - kort samengevat - [appellante] enerzijds de schuld aan Nuon van € 1.094,80, ontstaan als gevolg van een in juni 2004 in haar woning aangetroffen hennepkwekerij, destijds op de toelatingszitting heeft verzwegen terwijl zij van deze schuld, gelet op de op deze fraudevordering betrekking hebbende factuur van 8 juni 2004, hiervan op de hoogte moet zijn geweest, hetgeen thans een grond oplevert voor de beëindiging van de schuldsaneringsregeling en anderzijds omdat [appellante] tijdens de schuldsaneringsregeling een tweede schuld aan Nuon heeft laten ontstaan van € 1.252,53 wegens een op 25 maart 2005 door Nuon ontdekte illegale aansluiting, waarvoor [appellante] verantwoordelijk wordt gehouden.
3.3 [appellante] voert in hoger beroep met betrekking tot de eerste schuld aan Nuon van € 1.094,80,- aan, dat het hof destijds slechts voorwaarden heeft gesteld met betrekking tot een eventuele aan de fraude gerelateerde boete en niet met betrekking tot de vordering zelve van Nuon, die bij deze fraude behoorde. Daarmee gaat - aldus [appellante] - de rechtbank ten onrechte voorbij aan het reeds eerder door het hof gegeven oordeel. [appellante] voert met betrekking tot de tweede vordering van Nuon van € 1.252,53 aan, dat de herkomst van deze vordering haar geheel onbekend is. Zij vermoedt dat de mannen, die de hennepkwekerij destijds bij haar hebben aangelegd, voor een tweede keer gebruik hebben gemaakt van de hen eerder door [appellante] ter beschikking gestelde sleutel van de meterkast, om stroom ten behoeve van een andere flatbewoner af te tappen. [appellante] heeft zelf niet voor een tweede keer gefraudeerd of een hennepkwekerij gehad, maar heeft verzuimd het slot op de deur van de meterkast, die voor een ieder bereikbaar is die toegang heeft tot de algemene ingang van het complex, te vervangen. [appellante] is van mening dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wel een zeer zware sanctie is voor deze onachtzaamheid.
3.4 Het hof is vooreerst van oordeel dat de eerste grief tegen het vonnis van de rechtbank op een verkeerde lezing van het arrest van dit hof van 30 september 2004 berust. De toevoeging in voormeld arrest ziet immers niet alleen op een in verband met de hennepkwekerij opgelegde of op te leggen boete, maar óók op een in dit kader ontstane schuld aan de stroomleverancier. Het hof acht aannemelijk, mede gelet op de mededeling van de bewindvoerder ter zitting van dit hof op 6 maart 2006, dat deze schuld pas na 26 januari 2006 bekend is geworden. Deze schuld, die naar thans blijkt € 1.094,80 bedraagt, laat de door het hof verwoorde voorwaarde in vervulling gaan, waarmee het antwoord op de vraag of deze schuld al dan niet moet worden beschouwd als een “pré-WSNP” schuld die onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt, thans niet meer aan de orde is. Immers, deze, na de zitting van het hof op 23 september 2004 opgekomen, schuld levert op grond van voormelde opmerking in het arrest van 30 september 2004 thans zonder meer grond op voor een tussentijdse beëindiging.
Het hof is tevens van oordeel dat de schuld aan Nuon van € 1.252,53, ontstaan als gevolg van de constatering dat bij de meter van [appellante] illegaal stroom werd afgetapt, geheel voor haar risico en rekening behoort te komen. Het verweer dat sprake was van verontschuldigbare onachtzaamheid van [appellante] doordat zij was vergeten het slot van de deur van de meterkast te vervangen, wat daar ook van zij, gaat niet op, nu zij een aantal maanden daarvoor op confronterende wijze kennis had gemaakt met de gevolgen van het illegaal aftappen van elektriciteit. Naar het oordeel van het hof leveren beide schulden tezamen een bovenmatige nieuwe schuld op, waarvan niet is gebleken dat [appellante] deze gedurende de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling zal kunnen inlopen.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.6 De omstandigheid dat [appellante] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement zal komen te verkeren, is voor het hof geen reden om anders te oordelen.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 26 januari 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Kwaak, Rijken en Buyne en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2006.