ECLI:NL:GHARN:2006:AW1765

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2005/390
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fokker
  • Katz-Soeterboek
  • Ter Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente en verzuim bij betalingsgeschil tussen deurwaarderskantoor en vastgoedmanager

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een geschil tussen [A] Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V. en CBT Vastgoedmanagers B.V. over de betaling van een geldsom en de daarbij verschuldigde wettelijke rente. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 22 november 2005, waarin het deurwaarderskantoor akte had verzocht van een aantal op schrift gestelde mededelingen. De zaak werd opnieuw behandeld, waarbij mr. Van der Bel, die het tussenarrest had meegewezen, niet meer werkzaam was bij het hof en vervangen was door mr. Fokker.

De kern van de zaak draaide om de vraag of de wettelijke rente over een geldsom verschuldigd was, en vanaf wanneer deze rente begon te lopen. Het hof oordeelde dat ingevolge artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd is over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Het hof stelde vast dat verzuim in beginsel pas ontstaat na ingebrekestelling, tenzij er sprake is van uitzonderlijke gevallen zoals genoemd in artikel 6:83 BW. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat het deurwaarderskantoor eerder tot betaling had aangemaand dan bij de sommaties van 8 en 15 april 2003.

De brief van 8 april 2003, waarin CBT nogmaals in de gelegenheid werd gesteld om voor 25 april 2003 te betalen, werd door het hof aangemerkt als een ingebrekestelling. Hierdoor was de wettelijke rente over de hoofdsom toewijsbaar vanaf 26 april 2003. Het hof oordeelde verder dat de algemene voorwaarden van CBT niet tijdig aan hen ter hand waren gesteld, waardoor het beroep op vernietigbaarheid van deze voorwaarden succesvol was. Dit leidde tot de conclusie dat de gevorderde contractuele rente niet toewijsbaar was.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde CBT Vastgoedmanagers B.V. tot betaling van een bedrag van € 2.451,27 aan [A] Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V., vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 april 2003. CBT werd ook veroordeeld in de kosten van beide instanties. Dit arrest werd uitgesproken op 28 maart 2006 door de rechters Fokker, Katz-Soeterboek en Ter Veer.

Uitspraak

28 maart 2006
vijfde civiele kamer
rolnummer: 2005/00390 H
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V.,
rechtsopvolgster van de burgerlijke maatschap Deurwaarderskantoor Hengelo,
gevestigd te Hengelo (O),
appellante,
procureur: mr P.A.C. de Vries,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CBT Vastgoedmanagers B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
geïntimeerde,
procureur: mr P.C. Plochg.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 22 november 2005. Ingevolge dat tussenarrest heeft het deurwaarderskantoor akte verzocht van een aantal op schrift gestelde mededelingen.
1.2 Vervolgens zijn de stukken weer overgelegd voor het wijzen van arrest.
1.3 Mr Van der Bel, die het tussenarrest heeft meegewezen, is niet meer vast werkzaam bij het hof en is vervangen door mr Fokker.
2 De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en volhardt bij de inhoud van het tussenarrest.
2.2 Bij zijn akte heeft het deurwaarderskantoor erkend dat de algemene voorwaarden neergelegd in het Reglement niet-ambtelijke rechtspraktijk van de leden van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders niet vóór of bij het tot stand komen van de overeenkomst aan CBT ter hand zijn gesteld, zoals de laatstgenoemde bij haar memorie van antwoord had aangevoerd. Het bepaalde bij artikel 6:233 sub b in verband met artikel 6:234 BW brengt daarom mee dat het beroep van CBT op vernietigbaarheid van de hiervoor genoemde algemene voorwaarden doel treft en dat de gevorderde contractuele rente dus niet toewijsbaar is.
2.3 Bij zijn akte heeft het deurwaarderskantoor er verder op gewezen dat, indien de gevorderde contractuele rente wordt afgewezen, moet worden teruggevallen op de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119/119a BW en dat de eis daarom in zoverre wordt verminderd dat over de hoofdsom de wettelijke (handels)rente wordt gevorderd. Volgens het deurwaarderskantoor is de gebruikelijke betalingstermijn in dit geval 14 dagen na de factuurdatum zodat de wettelijke (handels)rente dient te worden berekend vanaf 6 mei 2002.
2.4 Omdat uit het voorgaande niet onmiskenbaar blijkt dat het deurwaarderskantoor zijn vordering tot betaling van de contractuele rente heeft laten varen, gaat het hof er van uit dat het deurwaarderskantoor heeft bedoeld subsidiair betaling van de wettelijke (handels)rente te vorderen.
2.5 Nu de overeenkomst tussen het deurwaarderskantoor en CBT dateert van september 2000, dus van vóór 8 augustus 2002 - de datum waarvóór Richtlijn nr. 2000/35/EG van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEG L 200/35 van 4 augustus 2000) in nationale wetgeving diende te zijn omgezet - valt deze overeenkomst onder het regime zoals dat op 1 januari 1992 is gaan gelden. Dat betekent dat in dit geval artikel 6:119 BW toepasselijk is en niet artikel 6:119a BW.
2.6 Ingevolge artikel 6:119 BW is wettelijke rente over een geldsom verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. In beginsel ontstaat verzuim eerst na ingebrekestelling, behoudens in de gevallen genoemd in artikel 6:83 BW. Dat sprake is van één van de in dat artikel vermelde gevallen is gesteld noch gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat het deurwaarderskantoor CBT eerder tot betaling heeft aangemaand dan bij de in het tussenarrest onder 3.9 genoemde sommaties van 8 en 15 april 2003. De brief van 8 april 2003, waarbij CBT “nog eenmaal in de gelegenheid” is gesteld voor betaling zorg te dragen, en wel tot uiterlijk 25 april 2003, voldoet aan een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 BW. De wettelijke rente over de hoofdsom is dan ook met ingang van 26 april 2003 toewijsbaar.
3 De slotsom
3.1 Zoals in het tussenvonnis al is overwogen slagen de grieven. Het bestreden vonnis dient dus te worden vernietigd.
3.2 De vordering van het deurwaarderskantoor zal, gelet op hetgeen in het tussenvonnis onder 4.7 en hiervoor onder 2.8 is overwogen, worden toegewezen op de in het dictum bepaalde wijze.
3.3 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal CBT in de kosten van beide instanties worden veroordeeld, met dien verstande dat de kosten van de akte van het deurwaarderskantoor voor rekening van de laatstgenoemde partij komen omdat die kosten zijn gemaakt naar aanleiding van een juist gebleken verweer van CBT.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede) van 4 januari 2005, zoals hersteld bij vonnis van 22 februari 2005, en doet opnieuw recht:
veroordeelt CBT Vastgoedmanagers B.V. tot betaling aan [A] Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V. van een bedrag van € 2.451,27 (tweeduizend vierhonderd eenenvijftig euro en zevenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 26 april 2003 tot aan de dag der betaling;
veroordeelt CBT Vastgoedmanagers B.V. in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A] Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V. voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 450,- voor salaris van de gemachtigde en op € 190,- voor griffierecht en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 632,- voor salaris van de procureur en op € 244,- voor griffierecht;
verklaart deze betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Fokker, Katz-Soeterboek en Ter Veer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2006.