ECLI:NL:GHARN:2006:AW3516
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- P.C. Vegter
- J.W.P. Verheugt
- H.G.W. Stikkelbroeck
- Rechtspraak.nl
Vervroegde invrijheidstelling en onverwijldheid van de vordering in strafzaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 april 2006 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie te Alkmaar, die strekte tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De vordering was ingediend naar aanleiding van nieuwe strafbare feiten die de veroordeelde had gepleegd na zijn veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering onverwijld was ingediend, zoals vereist door artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman van de veroordeelde had betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de vordering niet tijdig was ingediend. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de termijnen in het vreemdelingenrecht niet van toepassing zijn op deze zaak.
Het hof heeft de omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, waaronder zijn voornemen om zijn leven weer op de rails te zetten en de persoonlijke omstandigheden die ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met een voorwaardelijk opgelegde straf van acht maanden. Na zijn veroordeling had hij zich schuldig gemaakt aan nieuwe inbraken, waarvoor hij op 14 december 2005 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde voor een periode van vier maanden achterwege zal blijven. Dit besluit is genomen in het licht van de ernst van de nieuwe feiten en de duur van de opgelegde straf voor deze feiten. De uitspraak benadrukt het belang van onverwijldheid in het strafrecht en de beoordeling van persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.