ECLI:NL:GHARN:2006:AW3519
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- P.C. Vegter
- J.W.P. Verheugt
- H.G.W. Stikkelbroeck
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na vrijspraak en vervroegde invrijheidstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 april 2006 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat strekte tot toekenning van een schadevergoeding. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M. Moszkowicz, voerde aan dat hij voor een nieuw strafbaar feit in hoger beroep was vrijgesproken, waardoor de grond voor het achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling zou zijn komen te vervallen. Het hof heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De wet biedt geen mogelijkheid tot schadevergoeding na toewijzing van een vordering tot het achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling. De in artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarde dat het hof de vordering geheel of gedeeltelijk afwijst, is niet vervuld.
De zaak betreft een verzoekschrift dat op 9 december 2005 ter griffie van het hof is ingekomen. Het hof had eerder op 27 oktober 2004 de vordering van de officier van justitie tot het achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling toegewezen. Verzoeker was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, en later tot 6 maanden voor opzetheling. Het hof te 's-Gravenhage sprak verzoeker vrij van deze feiten op 26 oktober 2005.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, en de raadsman heeft bij het verzoek gepersisteerd. Het hof heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid tot schadevergoeding in de door verzoeker aangevoerde situatie.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om schadevergoeding, waarmee de uitspraak van het hof op 19 april 2006 is vastgesteld.