ECLI:NL:GHARN:2006:AW3521

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
TBS 2006-032
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vegter
  • A. Stikkelbroeck
  • L. Lauwaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling na opzettelijk brand stichten met levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 april 2006 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de betrokkene, die op 31 juli 2001 opzettelijk brand heeft gesticht op het Binnenhof in 's-Gravenhage. De raadsman van de betrokkene betoogde dat de terbeschikkingstelling niet kon worden verlengd op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat de totale duur van de maatregel niet meer dan vier jaar mag zijn, tenzij het gaat om een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Het hof overwoog dat de bewezenverklaring van opzettelijk brand stichten, waarbij levensgevaar voor anderen te duchten was, onder de reikwijdte van dit artikel valt. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en oordeelde dat de veiligheid van anderen de verlenging van de terbeschikkingstelling eiste.

De rechtbank te 's-Gravenhage had eerder op 1 december 2005 de terbeschikkingstelling met twee jaar verlengd, maar het hof vernietigde deze beslissing. Het hof baseerde zijn oordeel op nieuwe stukken en de advisering die aangaf dat de betrokkene lijdt aan schizofrenie in paranoïde vorm. De kans op recidive werd als zeer hoog ingeschat bij beëindiging van de terbeschikkingstelling. Het hof concludeerde dat de betrokkene nog langdurig zorg, structuur en begeleiding nodig heeft, en dat een verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar geïndiceerd was. De beslissing werd genomen door mr. Vegter als voorzitter, mrs. Stikkelbroeck en Lauwaars als raadsheren, en drs. Mensing en drs. Boon als raden, in aanwezigheid van mr. Jansen als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2006\032
Beslissing d.d. 24 april 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [gebooretdatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 december 2005, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken.
De raadsman van betrokkene heeft betoogd dat op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de terbeschikkingstelling van betrokkene niet kan worden verlengd. In dit artikel wordt bepaald dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar niet te boven kan gaan, tenzij de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De raadsman stelt dat er in casu geen sprake is van een dergelijk delict.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Bewezen is verklaard dat betrokkene op 31 juli 2001 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht op het Binnenhof (ter hoogte van de Ridderzaal), immers heeft hij toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met (zich in de auto bevindende) motorbenzine, ten gevolge waarvan die auto is verbrand, terwijl daar levensgevaar voor in de directe nabijheid van die auto op het Binnenhof aanwezige personen te duchten was. Deze bewezenverklaring is gekwalificeerd als opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is. Uit de Memorie van Toelichting bij de laatste wijziging van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, blijkt dat een delict als het onderhavige onder de reikwijdte van voornoemd artikel valt (Kamerstukken II, 1992-1993, 22 909, nr. 3, pagina 6). Het hof verwerpt derhalve het verweer.
In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Uit het verlengingsadvies volgt dat bij betrokkene sprake is van schizofrenie, in paranoïde vorm. Bij beëindiging van de terbeschikkingstelling wordt de recidivekans zeer hoog ingeschat. Het gebruik van antipsychotische medicatie is van groot belang, maar betrokkene ziet hier zelf de noodzaak niet van in.
Gelet op het onverminderd aanwezige delictgevaar, het gebrek aan ziektebesef en het feit dat betrokkene nog langdurig zorg, structuur en begeleiding nodig heeft, is het hof van oordeel dat een verlenging met een termijn van twee jaar is geïndiceerd.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 december 2005 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Vegter als voorzitter,
mrs Stikkelbroeck en Lauwaars als raadsheren,
en drs Mensing en drs Boon als raden,
in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2006.
Mr Lauwaars en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.