ECLI:NL:GHARN:2006:AX2438

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
TBS 2006\045
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Verheugt
  • A. Vegter
  • L. Lauwaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling van een betrokkene met psychiatrische problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 mei 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 14 oktober 2005, die de terbeschikkingstelling van de betrokkene met twee jaar had verlengd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd, maar heeft tegelijkertijd de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar verlengd. Het hof heeft hierbij overwogen dat de problematiek van de betrokkene, die lijdt aan chronische paranoïde schizofrenie en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken, een spoedige behandeling vereist. De rechtbank en het hof hebben een verdragsrechtelijke verplichting om zo spoedig mogelijk te beslissen over de verlenging van de terbeschikkingstelling, maar in deze zaak is het beroep pas zes maanden na het instellen behandeld, wat niet voldoet aan de eisen van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het hof heeft geconcludeerd dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist. De kliniek heeft betrokkene aangemeld voor een tweede behandelpoging, maar het hof twijfelt aan de meerwaarde van een tweede poging in dezelfde setting. Het hof heeft geadviseerd dat betrokkene in een FPK of psychiatrisch ziekenhuis behandeld zou moeten worden, gezien zijn huidige functioneren en toekomstperspectief. De beslissing om de terbeschikkingstelling te verlengen is genomen met inachtneming van de noodzaak voor zorg, structuur en begeleiding voor de betrokkene.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2006\045
Beslissing d.d. 8 mei 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 14 oktober 2005, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken.
Zowel artikel 509x, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt eisen aan de voortgang van de behandeling door de rechter van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Er dient door het hof zo spoedig mogelijk respectievelijk spoedig (de Engelse tekst bezigt het woord "speedily") te worden beslist. Waar in beginsel de terbeschikkingstelling expireert op een ruimschoots tevoren bekende datum heeft zowel de rechtbank als het gerechtshof een verdragsrechtelijke verplichting om tot een zo spoedig mogelijke behandeling van de vordering tot verlenging over te gaan. De genoemde inspanningsverplichting dwingt tot een grotere spoed dan waarvan in de onderhavige zaak is gebleken. Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep zes maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof, evenals de advocaat-generaal, dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt.
Het verzoek tot aanhouding om onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van voorwaardelijke beëindiging wordt afgewezen. Het hof is van oordeel dat voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege – zoals ook kan blijken uit de hierna volgende overweging – thans nog niet aan de orde is.
In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Uit het verlengingsadvies en de rapportages van de onafhankelijke deskundigen volgt dat betrokkene lijdende is aan chronische paranoïde schizofrenie en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken. Er is sprake van een gering ziekte-inzicht en weinig binding aan de behandeling. Ondanks het gebruik van medicatie blijft betrokkene psychotisch en heeft hij last van waandenkbeelden. Het is van belang dat het ziekte-inzicht en besef van betrokkene verder worden vergroot. De delictgevaarlijkheid van betrokkene is nog onveranderd aanwezig. Het is duidelijk dat betrokkene in de toekomst veel steun en structuur nodig zal hebben om niet terug te vallen in delictgedrag.
De kliniek heeft besloten betrokkene aan te melden voor een ruiling, teneinde betrokkene een tweede behandelpoging aan te bieden. De meerwaarde van een tweede behandelpoging in een zelfde setting wordt door het hof ernstig betwijfeld. Het hof geeft in overweging dat, gelet op de problematiek van betrokkene, het mislukken van de eerste behandelingpoging in de huidige setting en de conclusie van de kliniek dat gezien het huidige functioneren van betrokkene zijn toekomstperspectief in de psychiatrie ligt, het de voorkeur zou hebben dat betrokkene in een FPK of een psychiatrisch ziekenhuis zijn tweede behandelpoging ondergaat.
Gelet op het aanwezige delictgevaar en het feit dat betrokkene nog langdurig zorg, structuur en begeleiding nodig heeft, is het hof van oordeel dat een verlenging met een termijn van twee jaar is geïndiceerd.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 30 september 2005 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Wijst af het verzoek tot aanhouding.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Verheugt als voorzitter,
mrs Vegter en Lauwaars als raadsheren,
en drs Mensing en drs van Iersel als raden,
in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2006.
Mr Lauwaars en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.