ECLI:NL:GHARN:2006:AX4058

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2005/441
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Heisterkamp
  • J. Valk
  • A. van Osch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de onderbouwing van de afdracht van een melkquotum door de gemeente Boxmeer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de gemeente Boxmeer tegen een eerdere uitspraak van de pachtkamer van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De gemeente had in een eerdere procedure betwist dat de geïntimeerde, een melkveehouder, met toestemming van de gemeente zijn melkquotum aan de overheid had afgestaan in het kader van de Derde regeling opkoop heffingvrije hoeveelheden. Het hof oordeelde dat de gemeente onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar stelling dat er geen betaling was ontvangen voor het melkquotum. De gemeente had de gelegenheid gekregen om met stukken te reageren op de door de geïntimeerde overgelegde producties, maar had nagelaten relevante rekeningafschriften over te leggen die haar standpunt konden onderbouwen.

Het hof merkte op dat de gebrekkige reactie van de gemeente aanleiding gaf tot het oordeel dat zij de stelling van de geïntimeerde onvoldoende had betwist. De gemeente had geen gronden aangevoerd voor uitstel van de procedure, ondanks dat zij eerder had aangegeven dat er een drukke maand was geweest. Het hof concludeerde dat de gemeente niet had voldaan aan haar stel- en substantiëringsplicht, waardoor er geen plaats was voor bewijslevering. De grieven van de gemeente werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de gemeente werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak werd gedaan op 11 april 2006, waarbij het hof de gemeente Boxmeer in de kosten van het hoger beroep veroordeelde, die aan de zijde van de geïntimeerde tot dat moment waren begroot op € 244,-- voor griffierecht en € 1.788,-- voor salaris.

Uitspraak

11 april 2006
pachtkamer
rolnummer 2005/441 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de gemeente Boxmeer,
zetelende te Boxmeer,
appellante,
procureur: mr. A.A. Voets,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Voortzetting van de procedure in hoger beroep
1.1 Ter uitvoering van het tussenarrest van 6 december 2005 is de gemeente akte verleend van enige uitlatingen en het overleggen van producties. [geïntimeerde] is akte verleend van zijn reactie op een en ander.
1.2 Vervolgens hebben partijen wederom de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 Voortzetting van de beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar hetgeen in zijn tussenarrest van 6 december 2005 is overwogen en beslist. Daarbij wordt volhard, met dien verstande dat – zoals de gemeente terecht opmerkt – in overweging 4.4 onder “(c)” het jaartal “1989” dient te worden gelezen als “1987”.
2.2 In het tussenarrest is de gemeente in de gelegenheid gesteld “thans voor zover mogelijk met stukken” te reageren op een aantal door [geïntimeerde] in het geding gebrachte producties. Het hof heeft daarbij gewezen op de bewijskracht die kan worden toegekend aan de door [geïntimeerde] overgelegde stukken. In rechtsoverweging 4.5 van het tussenarrest is gewezen op onduidelijkheid over de vraag wie volgens de gemeente als verpachtster optrad (zij zelf of de gemeente Oeffelt) en is aangegeven dat niet duidelijk is welke stukken precies zijn onderzocht en of de gemeente nog over een volledige administratie beschikt. Daarbij is met zoveel woorden aangegeven dat het de vraag is of nog afschriften van rekeningen aanwezig zijn en of daaruit onmiskenbaar volgt dat in 1987 (op postrekening [...], het nummer dat staat vermeld op het door [geïntimeerde] overgelegde formulier, of op een andere rekening) geen bedrag van f 16.072,10 is ontvangen. Uit een en ander moest voor de gemeente duidelijk zijn dat het hof in ieder geval overlegging de relevante afschriften van postrekening [...] verwachtte.
2.3 De gemeente heeft geen rekeningafschriften overgelegd. Zij heeft evenmin aangegeven dat zij niet meer over dergelijke afschriften beschikt. Wel heeft zij in haar akte onder nr. 18 aangegeven dat “het eerder door haar ingesteld onderzoek in haar boeken heeft opgeleverd, dat er in 1987 wel een betaling door haar is ontvangen wegens vergoeding van de waarde van het melkquotum, doch dat zulks geen betaling was inzake de verkoop door geïntimeerde, doch van een ander persoon”. Zij heeft niet vermeld welk bedrag is overgemaakt (f 16.072,10 of een ander bedrag dat geen verband lijkt te houden met de onderhavige kwestie), heeft evenmin aangegeven op welke datum de betaling is binnengekomen en heeft niets aangevoerd over de wijze waarop een en ander uit haar administratie is gebleken. Daarmee blijkt onvoldoende dat een vergissing in haar administratie onaannemelijk is. Uit hetgeen zij stelt over “het eerder door haar ingesteld boekenonderzoek” volgt dat het tussenarrest haar kennelijk geen aanleiding heeft gegeven om opnieuw haar financiële administratie te raadplegen. Gelet op hetgeen de gemeente aanvoert in haar akte onder nrs. 4 en 14 volhardt zij kennelijk in haar standpunt dat zij de kwestie grondig heeft onderzocht en dat nadere onderbouwing van haar standpunt dat geen betaling is ontvangen niet aan de orde is. Het hof heeft dit standpunt echter reeds verworpen in rechtoverweging 5.5 van het tussenarrest.
2.4 De gebrekkige reactie van de gemeente geeft thans aanleiding tot het oordeel dat zij – hoewel daartoe nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld – de met stukken onderbouwde stelling van [geïntimeerde], dat hij met toestemming van de gemeente zijn melkquotum aan de overheid heeft afgestaan in het kader van de Derde regeling opkoop heffingvrije hoeveelheden, onvoldoende onderbouwd heeft betwist. Het hof ziet geen gronden voor het geven van nader uitstel aan de gemeente ter raadpleging van het Ministerie. Dit geldt temeer, nu de gemeente haar akte heeft genomen op 31 januari – ruimschoots na de “drukke maand december” waarvan zij melding maakt – en uit die akte niet blijkt dat zij enig initiatief heeft genomen tot het aanvangen van het in nr. 17 van die akte bedoelde nader onderzoek.
2.5 Nu de gemeente wordt afgerekend op onvoldoende onderbouwing van haar betwisting en daarmee op haar stel- en substantiëringsplicht, is er geen plaats voor bewijslevering. Het bewijsaanbod van de gemeente (memorie van grieven, nr. 31 e.v.) wordt mitsdien gepasseerd.
2.6 De slotsom luidt dat de grieven de gemeente niet kunnen baten en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Nu de gemeente in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de kosten van deze instantie.
3 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep,
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Boxmeer, van 8 maart 2005, waarvan beroep;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 244,-- wegens griffierecht en € 1.788,-- wegens salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Van Osch en de raden mr. ing. Jansens van Gellicum en ir. Duenk en is uitgesproken in tegenwoor-digheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 11 april 2006.