18 mei 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/333
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. A.F.M. van Vlijmen.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 3 april 2006 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: [appellant]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 10 april 2006 per fax en op 11 april 2006 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van vier brieven, alle met bijlage(n), van de procureur van 20 april 2006, 4 mei 2006, 9 mei 2006 en 10 mei 2006.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn procureur.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken. Van 29 januari 2001 tot en met 18 maart 2002 is ten aanzien van [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing geweest. Op laatstgenoemde datum heeft de rechtbank bij vonnis onder meer vastgesteld dat [appellant] in staat is zijn betalingen te hervatten en heeft de rechtbank de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling beëindigd.
3.3 Sinds 18 maart 2002 heeft [appellant] nieuwe schulden laten ontstaan van in totaal circa € 6.500,-. Daarvan maakt deel uit een schuld van € 1.979,70 aan Nuon. [appellant] heeft voor deze nieuwe schuldenlast een nieuw verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ingediend, hetgeen thans in hoger beroep ter beoordeling voorligt aan het hof.
3.4 Het hof is van oordeel dat gegronde vrees bestaat dat [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling zijn daaruit voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal kunnen nakomen. Het hof overweegt hiertoe als volgt. In voornoemd vonnis van 18 maart 2002 is onder meer vastgesteld dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen, aangezien hij de bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over een erfenis en bovendien heeft getracht het geërfde geld buiten de boedel om te incasseren. Een en ander rechtvaardigt het aannemen van deze gegronde vrees. Daaraan draagt ook bij dat [appellant] na toepassing van de vorige schuldsaneringsregeling wederom schulden heeft laten ontstaan, waaronder een forse en zonder meer verwijtbare schuld aan Nuon. Voorts acht het hof van belang dat, hoewel [appellant] wordt begeleid door [...], sociaal raadsman bij Passade, en een psychiater van De Gelderse Roos Arnhem, in de leefsituatie van [appellant] de aanmerkelijke kans bestaat dat hij niet in staat is de financiële discipline op te brengen die nodig is om deze regeling met goed gevolg te doorlopen.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 3 april 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Weij, Smeeïng-van Hees en Korthals Altes en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2006.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door mr. Smeeïng-van Hees.