ECLI:NL:GHARN:2006:AY4816

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2005/833
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Steeg
  • A. Tjittes
  • C. Strens-Meulemeester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Stichting voor letselschade door gladde vloer na schoonmaakwerkzaamheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 9 mei 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de Stichting De Twentse Zorgcentra voor mensen met een verstandelijke handicap. De appellante, die in Duitsland woont, had een ongeval gehad op 8 september 2000 in het gebouw De Samenloop, waar zij een muziekuitvoering zou geven. Tijdens haar bezoek viel zij door een gladde vloer, die mogelijk was ontstaan door lekkage van vloeistof uit een mobiele airco-installatie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vloer niet gebrekkig was en dat de Stichting niet aansprakelijk was voor de schade die de appellante had geleden.

De appellante voerde in hoger beroep aan dat de Stichting onrechtmatig had gehandeld door geen waarschuwing te geven voor de gladheid van de vloer en geen controle uit te voeren na de schoonmaakwerkzaamheden. Het hof oordeelde dat de waarschijnlijkheid van letselschade als gevolg van het nalaten van waarschuwing of controle niet zo groot was dat de Stichting onrechtmatig had gehandeld. Het hof nam daarbij in overweging dat het niet gebruikelijk was om te waarschuwen voor gladheid in een situatie als deze, mede gezien de kosten en de omstandigheden. De omstandigheid dat de Stichting verzekerd was, veranderde hier niets aan.

Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelde de appellante in de kosten van het hoger beroep. De grieven van de appellante werden verworpen, en het hof concludeerde dat de Stichting niet aansprakelijk was voor de schade die de appellante had geleden als gevolg van haar val.

Uitspraak

9 mei 2006
derde civiele kamer
rolnummer 2005/833
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellante,
procureur: mr P.A.C. de Vries,
tegen:
de stichting Stichting De Twentse Zorgcentra voor mensen met een verstandelijke handicap,
gevestigd te Enschede,
geïntimeerde,
procureur: mr J.C.N.B. Kaal.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 12 mei 2004, 29 september 2004 en 18 mei 2005 die de rechtbank Almelo tussen appellante (hierna ook te noemen: [appellante]) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de Stichting) als gedaagde heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij exploot van 26 juli 2005 de Stichting aangezegd van de vonnissen van 29 september 2004 en 18 mei 2005 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de Stichting voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] acht grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht. Zij heeft gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest voor zover de wet het toelaat,
1. voor recht zal verklaren, zonodig met verbetering van gronden, dat de Stichting aansprakelijk is voor de gevolgen van het [appellante] op 8 september 2000 overkomen ongeval en de door [appellante] geleden schade;
2. de Stichting zal veroordelen om aan [appellante] te vergoeden alle geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van verzuim;
3. de Stichting zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft de Stichting de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest de bestreden vonnissen van de rechtbank Almelo zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van [bedoeld zal zijn:] het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
Op 8 september 2000 heeft [appellante] een bezoek gebracht aan het terrein van de Stichting om met de Harmonicaclub een muziekuitvoering te geven. Daarbij is zij via openstaande zijdeuren het gebouw De Samenloop binnengegaan. Daar heeft zij aan [X.], beheerder van De Samenloop, gevraagd waar de uitvoering zou plaatsvinden. Op haar terugweg naar die zijdeuren is [appellante] gevallen. Ter plaatse of in de buurt was eerder die dag vloeistof uit een mobiele airco-installatie gelekt. De huishoudelijke dienst van de Stichting had de vloer schoongemaakt. Als gevolg van haar val heeft [appellante] lichamelijk letsel opgelopen.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Na een voorlopig getuigenverhoor heeft [appellante] de Stichting gedagvaard. Daarbij heeft zij een verklaring voor recht gevorderd dat de Stichting aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van het ongeval en veroordeling van de Stichting tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente. [appellante] baseert haar vorderingen primair op artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en subsidiair op artikel 6:162 BW.
4.2 In haar tussenvonnis van 29 september 2004 heeft de rechtbank na feitenvaststelling op de primaire grondslag de vloer niet gebrekkig geoordeeld (onder 4). Naar aanleiding van de subsidiaire grondslag heeft zij aan [appellante] ten eerste opgedragen om te bewijzen dat de Stichting wist dat de vloer, nadat zij schoonmaakwerkzaamheden had laten uitvoeren, nog altijd glad was en dat de Stichting desondanks geen maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat iemand door die gladheid ten val kwam (onder 5) en ten tweede dat De Samenloop een openbaar gebouw was in die zin dat het op 8 september 2000 voor eenieder was toegestaan het gebouw te betreden (onder 7).
Tegen de feitenvaststelling richt zich grief 1, tegen afwijzing van de primaire grondslag grief 2 en tegen de beide bewijsopdrachten de grieven 3 en 4.
4.3 Na getuigenverhoren en conclusiewisseling heeft de rechtbank in haar eindvonnis [appellante] niet geslaagd geoordeeld in de eerste bewijsopdracht (onder 5 en 6), evenmin geslaagd geoordeeld in de tweede bewijsopdracht (onder 7 en 8) en ten slotte het gevorderde afgewezen.
Daartegen richt [appellante] haar grieven 5 tot en met 8.
4.4 Volgens [appellante] is de Stichting aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW omdat de vloer niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Het gebrek is erin gelegen dat de vloer glad was geworden als gevolg van uit een mobiele airco-installatie gelekte vloeistof, die onvoldoende is verwijderd door schoonmaakwerkzaamheden.
4.5 Of een gladde vloer, als bestanddeel van de opstal, leidt tot aansprakelijkheid krachtens artikel 6:174 BW is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de vloer beantwoordt aan de veiligheidseisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Gesteld noch gebleken is dat de vloer in De Samenloop ten tijde van het ongeval op zich zelf glad was. Wel staat vast dat er eerder die dag op de vloer vloeistof was gelekt uit een mobiele airco-installatie. Die lekkage was op die dag ’s-ochtends door de huishoudelijke dienst schoongemaakt met water en schoonmaakmiddel. De oorzaak voor de gestelde gladheid is derhalve gelegen in een tijdelijke aanwezigheid van een substantie op de vloer die daarop niet thuishoort en niet zozeer in de gebrekkige eigenschappen van de vloer zelf, zodat de conclusie is dat artikel 6:174 BW toepassing mist en de aansprakelijkheid van de Stichting moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:162 BW. Grief 2 faalt derhalve.
4.6 Volgens [appellante] is de Stichting krachtens artikel 6:162 BW aansprakelijk omdat zij, hoewel bekend met de gladheid van de vloer, niet de nodige en eenvoudige voorzorgsmaatregelen heeft genomen om te voorkomen dat [appellante] ten val kon komen. De Stichting had onder meer de deur van het voor ieder toegankelijke gebouw De Samenloop kunnen afsluiten of kunnen waarschuwen voor gladheid ter plaatse. Bovendien heeft de Stichting een AVB-verzekering afgesloten.
De Stichting heeft steeds betwist dat de vloer glad was en dat zij op de hoogte was van (het voortbestaan van) de gladheid.
4.7 Gegeven de gemotiveerde betwisting door de Stichting van de door [appellante] gestelde wetenschap heeft de rechtbank terecht [appellante] volgens de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met het bewijs belast dat de Stichting wetenschap had van het voortbestaan van de gladheid van de vloer. Grief 3 faalt derhalve.
4.8 Het hof komt thans toe aan de vraag of bewezen is dat de Stichting wetenschap had van het voortbestaan van de gladheid van de vloer. Voorafgaand aan de procedure bij de rechtbank heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden.
[appellante] heeft als getuige het volgende verklaard over de gladheid van de vloer en de wetenschap hieromtrent bij de Stichting:
“Een eind voordat ik buiten was, ben ik achterover gevallen. Ik gleed uit. (...). De twee heren in De Samenloop vertelden mij dat ze hadden gemorst met een bepaalde stof en dat ze het niet goed hadden schoongemaakt. Later heeft de Stichting in een brief toegegeven dat er accuzuur op de grond heeft gelegen.(...) Een van de twee heren zag gelukkig op een gegeven moment dat ik daar lag. (...). Deze man vertelde mij dat hij daarnet ook al bijna was uitgegleden. (...) Ik heb de gladheid ook niet gezien. Ik zag ook geen plas op de grond anders was ik er wel omheen gelopen. Ook tijdens het vallen had ik niets gezien, het ging ook allemaal zo snel. Ik weet dat het die dag buiten nat was.”
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen en het getuigenverhoor heeft [appellante] deze verklaring in die zin aangevuld dat het de heer [Y.] is geweest die tegen haar heeft gezegd dat hij ook bijna was gevallen.
Mevrouw [Z.] heeft hierover als getuige als volgt verklaard:
“Toen ik daar [De Samenloop, hof] naar binnen ging, riep een man: “Pas op, het is hier glad”. En er werd door een man verteld: “Ik ben hier ook al bijna uitgegleden”. De mannen hebben mij geen verklaring gegeven voor de gladheid, het ging ook allemaal zo snel. Wel is mij toen verteld dat er zuur of accuzuur op de grond lag. Het was die dag droog. Ook de buitentegels waren droog.”
De heer [(echtgenoot van) appellante] heeft hierover als getuige als volgt verklaard:
“Toen ik naar binnen ging, ben ik niet gewaarschuwd voor gladheid. Ik heb ook geen gladheid gezien. Een man binnen De Samenloop heeft mij toen verteld dat hij zelf wel bijna was uitgegleden. Hij vertelde mij dat er gemorst was en dat het niet goed was schoongemaakt.
[X.], de beheerder van De Samenloop, heeft hierover als getuige als volgt verklaard:
“Ik weet dat wij voor activiteiten in De Samenloop airco’s hebben gehuurd. Waarschijnlijk heeft 1 van deze airco’s condens gelekt. Op 8 september 2000 heeft onze huishoudelijke dienst de vloer schoongemaakt waar de condens op terecht was gekomen, dit doet onze huishoudelijke dienst elke dag. Er is schoongemaakt met water en schoonmaakmiddel, althans daar ga ik vanuit. Ik denk niet dat er die ochtend geknoeid is met schoonmaakmiddelen, maar zeker weten doe ik het niet. (...) Er is op 8 september 2000 of de dag daarvoor niet iemand anders gevallen. Ook niet bijna gevallen. (...). Ik heb in de omgeving waar mevrouw [appellante] is gevallen niet gezien dat het glad was of dat er iets lag. Er is daarna ook niet iets schoongemaakt daar.(...)
Mr. Stam houdt mij voor dat andere getuigen hebben verklaard dat zij van u of de heer [Y.] op 8 september 2000 hebben vernomen dat u of de heer [Y.] die ochtend ook al een keer bijna was gevallen. Ik weet het niet meer. Ik kan het mij niet herinneren. Het zou misschien wel kunnen dat dat is gezegd. (...)
De Samenloop wordt dagelijks gedweild, normaal gesproken gebeurt dat vroeg in de ochtend. Op 8 september 2000 was dat niet anders.”
[Y.], vrijwilliger bij de Stichting, heeft hierover als getuige als volgt verklaard:
“Ik heb niet goed kunnen zien waarom zij viel of waarover ze viel. Het is daar normaal gesproken niet glad. Ik ben maar even binnen geweest. Ik was daar als vrijwilliger. Ik kan mij niet herinneren of de heer [X.] heeft gezegd dat hij daar ook bijna is gevallen. Ikzelf heb dat niet gezegd. (...) Ik ben maar een paar minuten in De Samenloop geweest. (...) Volgens mij ben ik die dag verder niet in De Samenloop, ook niet die ochtend, geweest.”
4.9 Met grief 5 komt [appellante] op tegen de bewijswaardering door de rechtbank van de afgelegde getuigenverklaringen omtrent wetenschap van de Stichting.
Het hof neemt het volgende in overweging. Vooropgesteld wordt dat wetenschap van medewerkers van de Stichting als [X.] en [Y.] op zich naar verkeersopvattingen aan de Stichting kan worden toegerekend. [appellante] heeft als enige verklaard dat [Y.] haar heeft gezegd dat hij ook bijna was uitgegleden. [Y.] heeft uitdrukkelijk betwist dat hij dit heeft gezegd. [X.] kan zich niet herinneren of iemand heeft gezegd dat hij bijna is gevallen, maar sluit het niet uit. [Z.] en de echtgenoot van [appellante] bevestigen de verklaring van [appellante] alleen op het punt dat gesproken is over bijna vallen, maar hebben niet verklaard wie dat heeft gezegd. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] daarmee niet bewezen dat de Stichting wist dat het ter plaatse (nog steeds) glad was. [appellante] heeft in hoger beroep geen gespecificeerd bewijsaanbod op dit punt gedaan. Het hof ziet geen aanleiding haar ambtshalve bewijs op te dragen. Grief 5 faalt derhalve.
4.10 Vervolgens is de vraag of de Stichting in verband met de haar bekende lekkage van aircovloeistof haar zorgplicht heeft geschonden door de vloer in De Samenloop na de uitgevoerde schoonmaakwerkzaamheden niet op het voortbestaan van de gestelde gladheid te controleren. In het hierna volgende gaat het hof veronderstellenderwijs uit van gladheid van de vloer als gevolg van lekkage van de aircovloeistof.
Door de uitgevoerde schoonmaakwerkzaamheden niet te controleren wordt de kans vergroot dat daar aanwezige personen uitglijden op eventueel nog aanwezige aircovloeistof en/of vochtigheid door schoonmaakwerkzaamheden en als gevolg daarvan schade lijden. Dit gevaarscheppende nalaten is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat nalaten zo groot is dat de Stichting zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Voorts moeten, naast de kans op schade, in ogenschouw worden genomen de aard van de gedraging, de aard en ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen (zie recent HR 7 april 2006, NJ 2006, 244).
4.11 Het onderhavige geval wordt gekenmerkt door de volgende gezichtspunten.
4.12 Vast staat dat de Stichting in de ochtend schoonmaakwerkzaamheden heeft uitgevoerd in verband met de gelekte vloeistof uit een mobiele airco-installatie. [appellante] betrad De Samenloop omstreeks 14.00 uur, een tijdstip waarop schoonmaakwerkzaamheden waarschijnlijk waren opgedroogd.
4.13 Voorts is gesteld noch gebleken dat de gelekte aircovloeistof zich moeilijk laat verwijderen en dat het uitvoeren van de normale schoonmaakwerkzaamheden niet afdoende zou zijn ter opheffing van de aangenomen gladheid. Daarmee is niet komen vast te staan dat op grond van de aard van de vloeistof de kans op schade dermate was vergroot dat extra oplettendheid van de Stichting mocht worden verwacht.
4.14 De kans op schade door een valpartij als gevolg van een vochtige plek op de vloer in een multifunctioneel gebouw als De Samenloop is - onder meer - afhankelijk van de functie van het gebouw op het betreffende moment. Op het moment dat [appellante] De Samenloop betrad, waren daar in de middag geen activiteiten of festiviteiten gepland. Niettemin bestond er een kleine kans dat een onverwachte en ongenode bezoeker De Samenloop zou betreden.
4.15 De aard van de door [appellante] aan de Stichting verweten onrechtmatige gedraging is het nalaten waarschuwingsmaatregelen te treffen en/of de effectiviteit van de uitgevoerde schoonmaakwerkzaamheden aanstonds te controleren.
4.16 Door een val op een gladde vloer zal, als er schade ontstaat, meestal sprake zijn van letselschade en/of materiële schade. Doorgaans zal een val op een gladde vloer bij een normale loopsnelheid niet leiden tot ernstige letselschade. Toch bestaat de mogelijkheid dat een onverhoedse beweging relatief ernstige (letselschade)gevolgen kan hebben. Indien er een geringe kans bestaat dat bezoekers de desbetreffende vloer zullen betreden, het gaat om normale en niet ongebruikelijke schoonmaakwerkzaamheden die enige uren voor het ongeval hebben plaatsgevonden en de kans op een val met ernstige letselschade gering is, was het in ieder geval in 2000 niet gebruikelijk, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, om te waarschuwen dat de vloer is schoongemaakt of de vloer te controleren op gladheid.
4.17 Indien de verschillende factoren in hun onderlinge samenhang worden bezien, oordeelt het hof dat de waarschijnlijkheid van letselschade van [appellante] als gevolg van het niet waarschuwen of niet controleren van de uitgevoerde schoonmaakwerkzaamheden niet zo groot was dat de Stichting, mede gelet op de kosten en de ongebruikelijkheid van een waarschuwing of controle in een situatie als de onderhavige, naar maatstaven van zorgvuldigheid onrechtmatig heeft gehandeld door van waarschuwing of controle af te zien. De omstandigheid dat de Stichting is verzekerd maakt dit in de gegeven omstandigheden niet anders. Achteraf laat het aan [appellante] overkomen ongeval zich kwalificeren als een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
4.18 Bij afzonderlijke behandeling van de overige grieven heeft [appellante] geen belang, omdat ze, zo zij slagen, niet kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden vonnissen.
4.19 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Slotsom
De grieven falen, zodat de bestreden vonnissen met verbetering van gronden moeten worden bekrachtigd.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Almelo van 29 september 2004 en 18 mei 2005;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op € 894,00 voor salaris van de procureur en op € 291,00 voor griffierecht;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Tjittes en Strens-Meulemeester en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2006.