4.8 Het hof komt thans toe aan de vraag of bewezen is dat de Stichting wetenschap had van het voortbestaan van de gladheid van de vloer. Voorafgaand aan de procedure bij de rechtbank heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden.
[appellante] heeft als getuige het volgende verklaard over de gladheid van de vloer en de wetenschap hieromtrent bij de Stichting:
“Een eind voordat ik buiten was, ben ik achterover gevallen. Ik gleed uit. (...). De twee heren in De Samenloop vertelden mij dat ze hadden gemorst met een bepaalde stof en dat ze het niet goed hadden schoongemaakt. Later heeft de Stichting in een brief toegegeven dat er accuzuur op de grond heeft gelegen.(...) Een van de twee heren zag gelukkig op een gegeven moment dat ik daar lag. (...). Deze man vertelde mij dat hij daarnet ook al bijna was uitgegleden. (...) Ik heb de gladheid ook niet gezien. Ik zag ook geen plas op de grond anders was ik er wel omheen gelopen. Ook tijdens het vallen had ik niets gezien, het ging ook allemaal zo snel. Ik weet dat het die dag buiten nat was.”
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen en het getuigenverhoor heeft [appellante] deze verklaring in die zin aangevuld dat het de heer [Y.] is geweest die tegen haar heeft gezegd dat hij ook bijna was gevallen.
Mevrouw [Z.] heeft hierover als getuige als volgt verklaard:
“Toen ik daar [De Samenloop, hof] naar binnen ging, riep een man: “Pas op, het is hier glad”. En er werd door een man verteld: “Ik ben hier ook al bijna uitgegleden”. De mannen hebben mij geen verklaring gegeven voor de gladheid, het ging ook allemaal zo snel. Wel is mij toen verteld dat er zuur of accuzuur op de grond lag. Het was die dag droog. Ook de buitentegels waren droog.”
De heer [(echtgenoot van) appellante] heeft hierover als getuige als volgt verklaard:
“Toen ik naar binnen ging, ben ik niet gewaarschuwd voor gladheid. Ik heb ook geen gladheid gezien. Een man binnen De Samenloop heeft mij toen verteld dat hij zelf wel bijna was uitgegleden. Hij vertelde mij dat er gemorst was en dat het niet goed was schoongemaakt.
[X.], de beheerder van De Samenloop, heeft hierover als getuige als volgt verklaard:
“Ik weet dat wij voor activiteiten in De Samenloop airco’s hebben gehuurd. Waarschijnlijk heeft 1 van deze airco’s condens gelekt. Op 8 september 2000 heeft onze huishoudelijke dienst de vloer schoongemaakt waar de condens op terecht was gekomen, dit doet onze huishoudelijke dienst elke dag. Er is schoongemaakt met water en schoonmaakmiddel, althans daar ga ik vanuit. Ik denk niet dat er die ochtend geknoeid is met schoonmaakmiddelen, maar zeker weten doe ik het niet. (...) Er is op 8 september 2000 of de dag daarvoor niet iemand anders gevallen. Ook niet bijna gevallen. (...). Ik heb in de omgeving waar mevrouw [appellante] is gevallen niet gezien dat het glad was of dat er iets lag. Er is daarna ook niet iets schoongemaakt daar.(...)
Mr. Stam houdt mij voor dat andere getuigen hebben verklaard dat zij van u of de heer [Y.] op 8 september 2000 hebben vernomen dat u of de heer [Y.] die ochtend ook al een keer bijna was gevallen. Ik weet het niet meer. Ik kan het mij niet herinneren. Het zou misschien wel kunnen dat dat is gezegd. (...)
De Samenloop wordt dagelijks gedweild, normaal gesproken gebeurt dat vroeg in de ochtend. Op 8 september 2000 was dat niet anders.”
[Y.], vrijwilliger bij de Stichting, heeft hierover als getuige als volgt verklaard:
“Ik heb niet goed kunnen zien waarom zij viel of waarover ze viel. Het is daar normaal gesproken niet glad. Ik ben maar even binnen geweest. Ik was daar als vrijwilliger. Ik kan mij niet herinneren of de heer [X.] heeft gezegd dat hij daar ook bijna is gevallen. Ikzelf heb dat niet gezegd. (...) Ik ben maar een paar minuten in De Samenloop geweest. (...) Volgens mij ben ik die dag verder niet in De Samenloop, ook niet die ochtend, geweest.”