ECLI:NL:GHARN:2006:AY4932

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2001/955
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Steeg
  • A. Tjittes
  • J. Vaessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens onvoldoende werking verkeerslichtinstallatie tijdens aanrijding

In deze zaak gaat het om een schadevergoeding die is geëist door Axa Schade N.V., rechtsopvolgster van Guardian Verzekering Maatschappij N.V., naar aanleiding van een aanrijding op 7 juli 1997. De aanrijding vond plaats op een kruispunt waar een verkeerslichtinstallatie was geplaatst in 1982. Axa stelt dat de gemeente Almere onrechtmatig heeft gehandeld door de verkeerslichteninstallatie niet te onderhouden, waardoor een defect aan de verkeerslichten heeft geleid tot de aanrijding. Het hof heeft in eerdere tussenarresten vastgesteld dat de norm NEN 3384, versie 1982, van toepassing was op de verkeerslichteninstallatie ten tijde van de aanrijding. De deskundige heeft bevestigd dat de verkeerslichteninstallatie voldeed aan deze norm en dat er geen sprake was van conflicterend groen licht, zoals door Axa werd gesteld. Het hof concludeert dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de verkeerslichteninstallatie aan de geldende normen voldeed en er geen bewijs is dat de gemeente tekortschoten in haar zorgplicht. Axa heeft geen feiten aangedragen die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het hof bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Zwolle en veroordeelt Axa in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

16 mei 2006
derde civiele kamer
rolnummer 2001/955
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de vrijwaringszaak van:
de naamloze vennootschap Axa Schade N.V.,
rechtsopvolgster onder algemene titel van Guardian Verzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
procureur: mr. F.J. Boom,
tegen:
de gemeente Almere,
zetelend te Almere,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 12 juli 2005. Daarbij heeft het hof de zaak naar de rol verwezen opdat Axa bij akte zou reageren.
1.2 Axa heeft een akte verzocht, waarna Almere een antwoordakte heeft verzocht.
1.3 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Verwezen wordt naar hetgeen in de tussenarresten van 18 november 2003, van 27 april 2004 en van 12 juli 2005 is overwogen en beslist.
2.2 In het tussenarrest van 18 november 2003 (sub 4.3) heeft het hof de conclusie getrokken dat voor deze verkeerslichteninstallatie (geplaatst in 1982) ten tijde van de aanrijding (7 juli 1997) de norm NEN 3384, versie 1991 gold. In afwijking daarvan concludeert de deskundige in zijn rapport (p. 5 en p. 19 onder 4.1) dat voor dit verkeersregeltoestel als norm geldt NEN 3384, tweede druk, december 1982. In het tussenarrest van 12 juli 2005 heeft het hof Axa in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de door de gemeente aangevoerde redenen waarom de norm NEN 3384, tweede druk, december 1982 geldt en waarom van de eerdere andersluidende beslissing zou moeten worden teruggekomen.
2.3 Bij haar akte van 9 augustus 2005 heeft Axa zich verenigd met het standpunt van de deskundige.
2.4 Het hof sluit zich aan bij het standpunt van de deskundige en van beide partijen en komt terug van zijn eerdere beslissing dat voor deze verkeerslichteninstallatie (geplaatst in 1982) ten tijde van de aanrijding (7 juli 1997) de norm NEN 3384, versie 1991 gold. Het zou onaanvaardbaar zijn aan deze onjuist gebleken eindbeslissing vast te houden. Het hof motiveert dit als volgt.
2.5 Vaststaat dat het verkeersregeltoestel is geplaatst in 1982.
De Regeling verkeerslichten 1991 (Strcrt. 1991, 133) definieert in artikel 1, sub i. de norm NEN 3384 als de norm NEN 3384, uitgave 1982, zoals deze luidt op de datum van inwerkingtreding van deze Regeling, hetgeen volgens artikel 3 van die regeling het geval was op 1 november 1991. Uit dien hoofde is in beginsel de norm NEN 3384, derde druk van mei 1991 (productie 2 bij conclusie van repliek) van toepassing. De Regeling verkeerslichten 1991 bevat evenwel een Overgangsbepaling onder punt 116, inhoudend dat de in Afdeling II van deze regeling genoemde verkeerslichten die voor 1 januari 1987 in gebruik zijn genomen tot 1 juli 1996 niet behoeven te voldoen aan het bepaalde in onder meer artikel 6, onder meer inhoudend dat bij de regeling van het verkeer door middel van drie- of tweekleurige verkeerslichten, buslichten en voetgangerslichten moet worden voldaan aan de in de norm NEN 3384 gestelde eisen met betrekking tot onder meer punt 5.2 beveiliging of vergrendeling. Sedert 1991 tot de datum van de aanrijding d.d. 7 juli 1997 is de Regeling verkeerslichten 1991 nog enkele malen aangepast, namelijk bij Besluit van 14 december 1994 (Strct. 1994, 243) en bij Besluit van 10 maart 1997 (Stcrt. 1997, 53). Bij het Besluit van 14 december 1994 onder artikel VII sub A. onder 10. is de Overgangsbepaling onder punt 116 onder meer aangepast met de bepaling dat de in deze regeling genoemde verkeerslichten die vóór 1 juli 1995 in gebruik zijn genomen slechts behoeven te voldoen aan de eisen zoals die golden vóór 1 januari 1995. Anders dan in het tussenarrest van 18 november 2003 onder 4.3 werd aangenomen, heeft deze overgangsbepaling mede betrekking op het regime zoals dit gold inclusief de voorafgaande overgangsbepalingen.
Ten tijde van de aanrijding op 7 juli 1997 gold derhalve voor deze verkeerslichten de norm NEN 3384, tweede druk, december 1982.
Daaraan voldeed het verkeersregeltoestel, zodat aan de gemeente in dit opzicht geen fout valt te verwijten.
De door het hof in zijn tussenarrest van 27 april 2004 onder 2.2 voorgelegde vraag 1 met betrekking tot artikel 5.2.10, eerste alinea in verband met artikel 5.2.4 van de norm NEN 3384, versie 1991, behoeft dus geen bespreking meer.
2.6 Voorzover Axa aanvoert dat de verkeerslichteninstallatie niet voldeed aan de norm NEN 3384, versie 1982, wordt verwezen naar het door het hof onderschreven deskundigenrapport, zoals hierna geciteerd.
2.7 In het tussenarrest van 27 april 2004 heeft het hof onder 2.2 nog de navolgende vragen aan de deskundige voorgelegd.
2 Is het in het algemeen mogelijk dat een verkeersregelinstallatie, geïnstalleerd volgens de norm NEN 3384, versie 1982 dan wel versie 1991, indien de roodstroomketen niet meer in tact is conflicterend groen geeft? Waarom?
3 Was het in concreto bij de onderhavige verkeersregelinstallatie, tijdens de aanrijding van 7 juli 1997 nog geïnstalleerd volgens de norm NEN 3384, versie 1982, mogelijk dat deze bij een niet meer intacte roodstroomketen voor de buschauffeur en de door autobestuurder [X.] bedoelde parallellichten conflicterend groen gaf? Met welke mate van (on-)waarschijnlijkheid en waarom?
4 Zijn er nog andere punten voor een goede beoordeling van deze kwestie van belang? Zo ja, welke en waarom?
2.8 In zijn rapport heeft de deskundige op vraag 2 geantwoord (p. 17 sub 3.4.2):
“De roodstroomketen is het circuit vanaf de eindschakelaar tot en met de lamp.
Indien deze keten niet bewaakt wordt, zoals het geval is bij verkeersregeltoestellen volgens de norm NEN 3384 versie 1982, of uitschakeling van de verkeerslichteninstallatie niet gewenst is overeenkomstig artikel 5.2.10 norm NEN 3384 versie 1991, dan zal bij een defect van een roodlicht de verkeersregeling normaal doorwerken. In zo’n geval is het dus mogelijk dat het rode licht van een richting gedoofd is, terwijl de regeling verder normaal functioneert. Alle richtingen tonen de normale cyclus het rood, geel en groen, mits op deze richtingen de lampen en/of circuits in tact zijn. Het niet tonen van rood en het tonen van groen op een conflicterende richting is mogelijk bij een defecte rode lamp.
De weggebruiker komende uit de richting die geregeld wordt door het verkeerslicht in een gedoofde toestand, terwijl andere zichtbaar zijnde verkeerslichten op hetzelfde kruispunt functioneren, zal de nodige voorzichtigheid moeten betrachten.
Een in een dergelijke omstandigheid gedoofd verkeerslicht is een signaal tot goed uitkijken.
Onder conflicterend groen verstaan we het gelijktijdig groen zijn van twee conflicterende richtingen. Bij groen mag de weggebruiker ervan uitgaan dat een vrije doorgang wordt verkregen. Indien twee richtingen groen tonen die ten opzichte van elkaar een conflict geven dan is er sprake van conflicterend groen. Dit verschijnsel kan niet optreden ten gevolge van een defecte rode lamp.
De vergrendeling zoals omschreven in 5.2 van de NEN 3384 versie 1982 of de bewaking zoals omschreven in 5.2 van de NEN 3384 versie 1991 voorkomt het conflicterend aansturen van groen tegen groen. De vergrendeling en het meten van de roodstroomketen zijn over het algemeen twee gescheiden beveiligingscircuits.”
2.9 In zijn rapport heeft de deskundige op vraag 3 geantwoord (p. 17 sub 3.5.2):
“Een niet meer intacte roodstroomketen voor de buschauffeur behoeft bij een regeltoestel volgens de NEN 3384 versie 1982 niet bewaakt te worden.
Het wel of niet intact zijn van deze keten is dus niet bekend bij het regeltoestel.
De groenaansturing van de parallellichten zal dus onafhankelijk plaatsvinden van de toestand van een roodstroomketen.
Het niet intact zijn van de roodstroomketen van de buschauffeur terwijl het rooduitgangssignaal wel aanwezig is heeft tot gevolg dat de buschauffeur een gedoofde lantaarn aantreft.
Indien op zo’n moment het groenuitgangssignaal wordt uitgestuurd naar de conflictrichting, toont het kruispunt een gedoofde lantaarn voor de buschauffeur en groen licht voor de conflictrichting.
De NEN 3384 versie 1982 gaat uit van een vergrendeling ter voorkoming van een groenuitsturing van conflictrichtingen. De roodstroomketen staat hier dus volledig buiten.
De vergrendeling van de groenuitsturing voorkomt dat er conflicterend groen getoond kan worden.
Volgens de getuigenverklaring, in de bus, toonde het verkeerslicht dat bestemd was voor de bus groen licht. De getuige op de zijrichting verklaarde een gedoofd verkeerslicht aan te treffen. In zo’n geval is geen sprake van conflicterend groen.
Bij een gedoofd verkeerslicht kan sprake zijn van een niet werkende installatie of niet werkend verkeerslicht. Bij een niet werkend verkeerslicht behoeven de verkeerslichten niet altijd of niet allemaal te knipperen. Met andere woorden zowel een gedoofd verkeerslicht als een knipperend verkeerslicht verlangt initiatief van de weggebruiker met betrekking tot het alert zijn op de voorliggende verkeerssituatie.”
2.10 In zijn rapport heeft de deskundige op vraag 4 onder meer geantwoord (p. 18 sub 3.6.2):
“Het verkeerslicht, ten behoeve van de parallelrichting, was aangesloten op dezelfde signaalgroep als het verkeerslicht waar, ten gevolge van een defecte lamp, geen licht uitstraalde. Beide lichten waren aangesloten op dezelfde eindschakelaar en gevoed via dezelfde kabel. Dat deze twee lichten ten opzichte van elkaar verschillende kleuren tonen is praktisch onmogelijk, tenzij de aansluiting van de bedrading in de mast verwisseld was. Dat is echter niet geconstateerd en kan dus buiten beschouwing worden gelaten.
Indien de situatie zich zou hebben voorgedaan zoals de verschillende getuigen verklaren, dan moeten er zich meerdere fouten in de installatie hebben voorgedaan.
1. roodlicht defect;
2. parallel licht bekabeling verdraaid;
3. vergrendeling voorwaarschuwingssein ten opzichte van zijrichting en voetgangers gefaald;
4. vergrendeling buslichten ten opzichte van zijrichting en voetgangers gefaald.
Deze situatie moet als uitgesloten worden beschouwd.”
2.11 Uit deze antwoorden blijkt dat de verkeerslichteninstallatie niet onder de norm NEN 3384, versie 1982, presteerde en moet conflicterend groen als uitgesloten worden beschouwd.
2.12 Subsidiair legt Axa aan haar vordering het volgende ten grondslag.
Als wegbeheerder heeft de gemeente het verkeer niet gewaarschuwd voor gevaren die als gevolg van een defect aan de verkeerslichteninstallatie zouden ontstaan. Daartoe moest zij ervoor zorgen dat de storingsmelding in de regelkast naar de centrale werd overgebracht en dat de verkeerslichteninstallatie overging in de geelknipperfase of het doven van alle verkeerslichten. De defecte rode lamp heeft een verwarrende, gevaarlijke situatie teweeggebracht, waardoor het ongeval heeft kunnen gebeuren. Was de installatie overgegaan tot de geelknipperfase of het doven van alle verkeerslichten dan was de situatie veiliger geweest en zou er voor de verkeersdeelnemers geen verwarring noch vertrouwen zijn ontstaan.
2.13 De besluitwetgever van de Regeling verkeerslichten heeft in de loop van de jaren opeenvolgende regimes ontwikkeld voor nieuw aan te leggen en, mede via overgangsbepalingen, voor reeds bestaande verkeerslichteninstallaties. Behoudens bijzondere omstandigheden, die hier niet zijn gebleken, bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat in die situatie die hier aan de orde is de wegbeheerder ten opzichte van [X.] onrechtmatig heeft gehandeld door, hoewel daartoe niet door de Regeling verkeerslichten verplicht, oudere verkeerslichteninstallaties niet aan te passen aan een nieuwer dan het daarvoor ingevolge de Regeling verkeerslichten (inclusief overgangsbepalingen) geldend regime.
2.14 Toen autobestuurder [X.] volgens zijn getuigenverklaring waarnam dat het voor hem bestemde verkeerslicht "dood" was en op zo'n tien meter afstand zag dat het glas van de rode lamp kapot was, had hij voor het verkeerslicht moeten afwachten of ook zijn groene licht defect was en, zo dat al het geval bleek, pas daarna de kruising mogen oprijden met inachtneming van zijn voorrangsverplichting en onder bijzondere voorzichtigheid ten aanzien van de aanwezigheid van ander, in het bijzonder kruisend verkeer. Zijn groene licht was echter niet defect. Een kapot rood glas attendeerde de verkeersdeelnemer in voldoende mate op eventuele risico’s.
2.15 Volgens de getuigenverklaringen van [X.] en diens echtgenote [Y.] straalden de verkeerslichten voor voetgangers die de busbaan wilden oversteken en voor verkeer dat vanaf de parallelweg linksaf de busbaan wilde kruisen (verder ook: de parallellichten), onmiddellijk voor de aanrijding groen licht uit. [X.] heeft zich volgens zijn getuigenverklaring daarop bij het kruisen van de busbaan georiënteerd en daarop vertrouwd.
2.16 Zoals in het tussenarrest van 18 november 2003 onder 4.8 overwogen, kreeg de buschauffeur bij nadering van de kruising groen licht. Verder verwijst het hof naar de hiervoor aangehaalde antwoorden van de deskundige op de vragen 3 en 4. Daaruit vloeit in onderling verband en samenhang bezien voort dat niet geloofwaardig is dat [X.] de kruising opreed op oriëntatie van parallelle groene lichten.
2.17 Van een onrechtmatige daad van de gemeente is aldus niet gebleken.
2.18 Axa heeft geen feiten gesteld, die indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Daarom gaat het hof aan haar algemeen bewijsaanbod voorbij.
3 De slotsom
3.1 Het appèl faalt. Het eindvonnis in de vrijwaringszaak wordt bekrachtigd.
3.2 Als de in het ongelijk gestelde partij zal Axa in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De door Axa voorgeschoten kosten van het deskundigenonderzoek blijven voor haar rekening.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in de vrijwaringszaak:
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Zwolle van 1 augustus 2001;
veroordeelt Axa in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 2.682 voor salaris van de procureur en op € 480 voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Tjittes en Vaessen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 16 mei 2006.