ECLI:NL:GHARN:2006:AY5393

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/410
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende bewijs van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 15 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Arnhem van 24 april 2006, waarin het verzoek van de appellante tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling was afgewezen. De appellante, die lijdt aan ernstige angststoornissen en migraineaanvallen, stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er gegronde vrees bestond dat zij haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet zou nakomen. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de appellante arbeidsongeschikt was en dat zij niet in staat was om te werken. Het hof merkte op dat de appellante in gebreke was gebleven met het verstrekken van relevante informatie over haar medische situatie en dat de beschikbare gegevens niet voldoende waren om haar stellingen te onderbouwen. De appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen en ontving nu een bijstandsuitkering, maar het hof vond dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om met arbeid een inkomen te verwerven. Het hof concludeerde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te concluderen dat de appellante niet aan haar sollicitatieplicht kon voldoen. Daarom bestond er gegronde vrees dat zij haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zou nakomen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.

Uitspraak

15 juni 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/410
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. P.J.M. Hermsen.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 24 april 2006 is het verzoek van appellante (hierna te noemen: [appellante]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 1 mei 2006 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van de bij het verzoekschrift behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van de procureur van [appellante] van 15 mei 2006 en van twee door de procureur van [appellante] ter zitting overgelegde stukken, te weten een verklaring van [...], de huisarts van [appellante], van 2 juni 2006 en een verwijsbrief naar Max Ernst bv voor ambulante zorg voor volwassenen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2006. Namens [appellante] is haar procureur verschenen. [appellante] zelf is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Blijkens het schuldenoverzicht behorende bij de Verklaring Schuldsanering bedraagt de totale schuldenlast van [appellante] € 55.539,93. Tot deze schuldenlast behoren onder meer schulden aan de Postbank van in totaal € 13.463,28 aan Achmea / FBTO van in totaal € 13.986,75 en aan VISA Card Services van € 5.466,10.
3.3 [appellante] heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat gegronde vrees bestaat dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. De rechtbank heeft dit oordeel volgens [appellante] gebaseerd op indrukken die [appellante] ter zitting heeft achtergelaten. [appellante] heeft straat- en pleinvrees en migraineaanvallen en heeft hier medicijnen voor. Door het medicijngebruik heeft [appellante] zich ter zitting in eerste aanleg anders gedragen dan hoe zij in werkelijkheid is.
Door voormelde problematiek is het voor haar moeilijk om werk te vinden en te behouden. [appellante] heeft van 2000 tot 2006 een WAO-uitkering ontvangen en ontvangt thans, na een afschatting, een bijstandsuitkering. Zij heeft reeds twee gesprekken gehad in het kader van een reïntegratietraject en is zeer gemotiveerd om aan haar problemen te werken. Het is in strijd met de redelijkheid om op voorhand ervan uit te gaan dat [appellante] niet aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal kunnen voldoen.
3.4 Het hof is van oordeel dat [appellante] in gebreke is gebleven met het verstrekken van informatie over haar medische situatie en het onderbouwen van haar stellingen met betrekking tot haar arbeids(on)geschiktheid. Het hof beschikt, behoudens een verklaring van de huisarts van [appellante] waarin staat dat zij lijdt aan ernstige angststoornissen en daardoor sociaal zeer geremd is, en een verwijsbrief van haar huisarts voor Max Ernst bv voor ambulante zorg, niet over verdere concrete gegevens waaruit blijkt dat [appellante] - in afwijking van het oordeel van de keuringsarts van juli 2005 - niet in staat is om met arbeid een inkomen te verwerven.
Het hof passeert de stelling van [appellante] dat algemeen bekend is dat het streven bestaat om zoveel mogelijk arbeidsongeschikten - zonder een grondig medisch onderzoek - uit de WAO-sfeer te halen en dat dit ook met haar is gebeurd, nu [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de keuringsarts van het GAK in het kader van de WAO-keuring geen inzicht heeft gehad in haar problematiek en op basis daarvan een onjuiste beslissing heeft genomen.
Gelet op de thans beschikbare summiere informatie is het hof van oordeel dat te weinig aanknopingspunten aanwezig zijn die de conclusie rechtvaardigen dat [appellante] arbeidsongeschikt is en als gevolg daarvan niet kan werken. Bij die stand van zaken zal ook een bewindvoerder zich op het standpunt stellen dat [appellante] haar sollicitatieplicht zal moeten nakomen. Uit niets blijkt dat zij daartoe bereid is.
Naar het oordeel van het hof bestaat derhalve gegronde vrees dat [appellante] tijdens de gevraagde toepassing van de schuldsaneringsregeling haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 24 april 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Vaessen, Smeeïng-Van Hees en Van den Brink en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2006.