13 juni 2006
vijfde civiele kamer
rolnummer 2005/469
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
het openbaar lichaam
AAD Oost Alarm Ambulancedienst,
gevestigd te Enschede,
appellant,
procureur: voorheen mr P.C. Plochg, thans mr P.M. Wilmink,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede) van 18 januari 2005, gewezen tussen appellant (hierna te noemen: AAD) als eiser en geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde. Van dit vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 AAD heeft bij exploot van 12 april 2005 [geïntimeerde] aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft AAD vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden, een aantal producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij arrest, opnieuw recht doende, het bestreden vonnis zal vernietigen en zal bepalen dat [geïntimeerde] uitvoerbaar bij voorraad zal worden veroordeeld om aan AAD tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 2.364,84, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.203,- vanaf 28 november 2002, althans in ieder geval vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en heeft hij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, met veroordeling van AAD in de kosten van (naar het hof begrijpt:) het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
Tussen partijen staan in hoger beroep, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de kantonrechter vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast.
3.1 [geïntimeerde] is op 22 augustus 2002, na een achtervolging door de politie, met zijn brommer ten val gekomen aan de Oelerweg te Hengelo (O), waarbij [geïntimeerde] een beenbreuk heeft opgelopen. [geïntimeerde] is met een ambulance van AAD (ritnummer 70) vervoerd naar het Streekziekenhuis Medisch Twente (verder: SMT), waar zijn been in het gips is gezet.
3.2 Op 23 augustus 2002 is [geïntimeerde] in verband met aanhoudende pijn van het politiebureau te Hengelo (O) per ambulance (ritnummer 38) vervoerd naar het SMT voor controle en vervolgens per ambulance (ritnummer 46) teruggebracht naar het politiebureau. Diezelfde dag is [geïntimeerde] nogmaals in verband met pijn per ambulance (ritnummer 87) voor controle naar het SMT vervoerd.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In eerste aanleg heeft AAD gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.364,84 (bestaande uit een bedrag van € 2.203,- aan kosten van ambulancevervoer en een bedrag van € 169,84 voor buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
4.2 Met zijn eerste grief bestrijdt AAD het oordeel van de kantonrechter dat AAD heeft verzuimd aan te geven uit welke bewoordingen en/of welke gedragingen van [geïntimeerde] het personeel van AAD heeft aangenomen en redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat [geïntimeerde] tot het vervoer opdracht heeft gegeven. AAD stelt dat [geïntimeerde] zich zonder protest heeft laten vervoeren - en ook medewerking heeft verleend aan het vervoer - door AAD, waardoor tussen [geïntimeerde] en AAD (stilzwijgend) een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. Nu [geïntimeerde] gezien de aard van zijn letsel zeer wel in staat was zijn mening te geven, had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen aan te geven dat hij niet per ambulance vervoerd wilde worden, aldus AAD. Met zijn tweede grief betoogt AAD dat hij voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan het bestaan van een redelijke grond ten behoeve van zaakwaarneming aanwezig kan worden geacht.
[geïntimeerde] is van mening - kort weergegeven - dat van enig contract geen sprake is, nu het vervoer heeft plaatsgevonden op verzoek en in opdracht van de politie.
4.3 Naar ’s hofs oordeel dient de politie te worden aangemerkt als zaakwaarnemer, nu zij zich willens en wetens en op redelijke grond heeft ingelaten met de behartiging van de belangen van [geïntimeerde], zonder daartoe die bevoegdheid aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen. Anders dan [geïntimeerde] stelt heeft de politie niet op grond van (artikel 42 van) de Penitentiaire Beginselenwet opdracht gegeven voor het vervoer van [geïntimeerde], nu het politiebureau niet als penitentiaire inrichting en derhalve [geïntimeerde] niet als gedetineerde in de zin van die wet kunnen worden aangemerkt.
4.4 [geïntimeerde] heeft de stellingen van AAD dat het vervoer per ambulance medisch noodzakelijk werd geacht, niet betwist. [geïntimeerde] heeft evenmin betwist dat hij, zoals AAD heeft aangevoerd, zeer wel in staat was zijn mening te geven. [geïntimeerde] heeft ook niet gesteld dat hij zich heeft verzet tegen het vervoer per ambulance of dat hij geen toestemming heeft gegeven om hem te vervoeren. De belangen van [geïntimeerde] zijn, gelet op het voorgaande, door het aangaan van de overeenkomst met AAD door de politie naar behoren behartigd, zodat [geïntimeerde] als contractspartij van AAD dient te worden beschouwd en hij gehouden is de in verband daarmee aan AAD verschuldigde bedragen te vergoeden. De grieven (1 en 2) slagen derhalve.
4.5 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft de derde grief (waarin AAD er over klaagt dat hij niet is toegelaten tot het onderbouwen dan wel bewijzen van zijn stellingen daaromtrent) geen bespreking.
4.7 Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente met ingang van 28 november 2002 dan wel met ingang van de datum van de dagvaarding in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] betwist dat hij, zoals AAD heeft gesteld, facturen heeft ontvangen, in gebreke is gesteld en in verzuim is komen te verkeren. Voorts heeft [geïntimeerde] betwist dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, althans dat de te dien aanzien gestelde verrichte werkzaamheden moeten worden beschouwd als werkzaamheden ter inleiding van een gerechtelijke procedure.
4.8 Het bewijsbod van AAD, dat betrekking heeft op de in de conclusie van repliek vermelde stellingen dat [geïntimeerde] in gebreke is gesteld en in verzuim is komen te verkeren en dat buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, acht het hof niet ter zake dienend, nu AAD niet aanbiedt te bewijzen dat de facturen, aanmaningen en ingebrekestelling [geïntimeerde] daadwerkelijk hebben bereikt. Daarom dient het bewijsaanbod te worden gepasseerd en zal het hof [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg.
4.9 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede) van 18 januari 2005 en opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] aan AAD tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.203,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg, 27 september 2004, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van AAD voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 270,- aan salaris voor de gemachtigde en op € 190,- aan verschotten en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 315,93 (244,- plus 71,93) aan verschotten en € 632,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs Fokker, Knottnerus, Wefers Bettink en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2006