Parketnummer: 21-001401-04
Uitspraak dd.: 25 november 2004
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 24 februari 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [woonplaats].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 november 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Het hof is van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde, voor zover het betreft de in het buitenland tenlastegelegde handelingen partieel nietig moet worden verklaard, nu dit te algemeen is gesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, meermalen gepleegd .
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelingen, voor zover deze handelingen het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] betreffen, sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan incest met zijn stiefdochters.
Verdachte heeft op een laakbare wijze misbruik gemaakt van de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarigen. Daartoe heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] langdurig, en het slachtoffer [slachtoffer 2] eenmalig, in de veilig gewaande omgeving van hun eigen woning, seksueel misbruikt ten behoeve van eigen lustbeleving.
De verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van twee jonge meisjes. Het is algemeen bekend dat dergelijke gedragingen ernstige schade toebrengen aan de lichamelijk en geestelijke ontwikkeling van de slachtoffers, hetgeen in casu ook is gebleken.
Bovendien heeft verdachte het vertrouwen dat kinderen in hun ouders en in volwassenen mogen stellen ernstig beschaamd.
Over de persoon van verdachte is op 26 januari 2004 een rapport uitgebracht door drs F. van Nunen, klinisch psycholoog. Hij concludeert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een lichte stoornis in de impulsbeheersing, waarbij sprake is van een combinatie van vrij sterke (seksuele) driftmatigheid bij gebrek aan (gewetens)rem. De psycholoog vermeldt voorts dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden.
Het hof neemt deze conclusies van het rapport over en maakt deze tot de zijne.
Het hof heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met het bovenstaande en de verdere inhoud van voormeld rapport, alsmede met de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakt voorlichtingsrapport van het Leger des Heils, afdeling reclassering, te Zwolle, van 10 februari 2004.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 4000,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het hof heeft als voorschot op bedoelde schade na te melden bedrag bepaald, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1000,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Het hof heeft als voorschot op bedoelde schade na te melden bedrag bepaald, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 55, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het betreft de in het buitenland tenlastegelegde handelingen nietig.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de aanwijzingen en voorschriften, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte, ook indien deze voorschriften inhouden dat verdachte zich onder therapeutische behandeling zal stellen van De Tender te Deventer of een andere door of namens de Stichting Reclassering Nederland aan te wijzen instelling.
Geeft de Stichting Reclassering Nederland opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan [slachtoffer] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer], bij wijze van voorschot te betalen een bedrag van EUR 4.000,00 (vierduizend euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd, een bedrag te betalen van EUR 4.000,00 (vierduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
de aan [slachtoffer 2] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], bij wijze van voorschot te betalen een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd, een bedrag te betalen van EUR 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Koksma, voorzitter,
mrs Mintjes en Gillissen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw Roelofs, griffier,
en op 25 november 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Gillissen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Parketnummer: 21-001401-04
Beslissing op de vordering van de advocaat-generaal van 22 februari 2005, ertoe strekkende dat het gerechtshof een last tot tenuitvoerlegging zal geven van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, welke straf is opgelegd bij een onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 25 november 2004, waarbij
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
is veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de aanwijzingen en voorschriften, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte, ook indien deze voorschriften inhouden dat verdachte zich onder therapeutische behandeling zal stellen van "De Tender" te Deventer of een andere door of namens de Stichting Reclassering Nederland aan te wijzen instelling.
Het hof heeft gelet op voormeld arrest, alsmede op het afloopbericht van het Leger des Heils, afdeling Jeugdzorg & Reclassering van 2 februari 2005.
Het hof heeft gelet op het onderzoek van de zaak ter openbare terechtzitting van 18 januari 2006, waarbij is gehoord de advocaat-generaal, die ter zitting heeft geconcludeerd tot een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor de duur van 4 maanden.
De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Het hof is van oordeel dat uit voormelde terugmeldrapportage van het Leger des Heils, afdeling Jeugdzorg & Reclassering is gebleken dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan voorschriften en aanwijzingen, gegeven door die instantie. Voorts is gebleken dat het - na de overdracht van het toezicht vanuit Zwolle - niet is gelukt om contact te krijgen met veroordeelde en dat hij niet verscheen op (schriftelijke) uitnodigingen.
Voorts heeft het hof gelet op de omstandigheid dat veroordeelde tegen de zitting van dit hof van 16 juni 2005 is opgeroepen op het adres waarop hij toen nog ingeschreven stond. Omdat veroordeelde op die zitting niet verschenen is, is de behandeling bij tussenbeslissing aangehouden tot 's hofs zitting van 16 september 2005, tegen welke zitting de medebrenging van veroordeelde door het hof is gelast. De veroordeelde is vervolgens opnieuw opgeroepen tegen de zitting van 16 september 2005. Op die zitting is de behandeling voor onbepaalde tijd geschorst, nu veroordeelde ondanks het bevel medebrenging niet was verschenen, en heeft het hof tevens de hernieuwde medebrenging van veroordeelde gelast. Veroordeelde is vervolgens tegen de zitting van heden opgeroepen, maar het is wederom niet mogelijk gebleken om het bevel medebrenging te effectueren, aangezien onbekend is op welk adres veroordeelde thans verblijft.
Dat veroordeelde niet kan worden getraceerd is voor een belangrijk deel aan veroordeelde zelf te wijten, nu hij zich hieraan verkiest te onttrekken, door vanaf 17 juli 2005 met onbekende bestemming te vertrekken en zich niet meer te laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie.
De vordering dient derhalve te worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat, anders dan door de advocaat-generaal ter zitting is gevorderd, de vordering tot tenuitvoerlegging van het geheel van de voorwaardelijk opgelegde straf moet worden toegewezen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i en 14j van het Wetboek van Strafrecht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van 25 november 2004, te weten van:
12 (twaalf) maanden gevangenisstraf.
Aldus gedaan door
mr D.J. Dee, voorzitter,
mr M. Barels en mr M.M. van Ditzhuijzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van P. Heinst, griffier,
en op 1 februari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.