De rechtbank Utrecht heeft op 22 april 2004 aan betrokkene de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd. Hierbij is geadviseerd betrokkene te behandelen in de Dubbele Diagnose Kliniek of in een andere behandelsetting.
Er is bij betrokkene sprake van een ernstige stagnatie van de persoonlijkheidsontwikkeling en een sterke familiaire belasting met criminaliteit, geweld en afhankelijkheid van alcohol en drugs. De maatregel wordt gefaseerd uitgevoerd. De eerste fase betreft stabilisatie, de tweede fase interventies en de derde fase betreft het voorbereiden en uitvoeren van de extramurale fase.
De eerste fase is gebruikt om betrokkene te ontgiften en om structuur te geven. Betrokkene heeft de verstrekte methadon afgebouwd. De thans geïndiceerde interventies verlopen, gelet op de motivatie van betrokkene, moeizaam. Uit de brief van 11 april 2006 omtrent de stand van uitvoering van het plan van de veroordeelde volgt dat de kans op terugval met als reëel gevolg middelengebruik en recidive nog aanwezig wordt geacht. Betrokkene is inmiddels geplaatst op de wachtlijst voor de Dubbeldiagnoseafdeling van de Zwolse Poort te Raalte. Ze wordt uitgenodigd voor een ADHD screening bij de Zwolse Poort. Ook wordt ze uitgenodigd voor een medicijnconsult bij een psychiater verbonden aan de Zwolse Poort. Het wordt van belang geacht dat betrokkene de resterende tijd van de maatregel in een behandelsetting doorbrengt. Er kan op deze wijze volgende de getuige-deskundigen een aanzet tot verandering in levensstijl worden gemaakt.
Het hof dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Daarbij dient gezien de wettekst en de wetsgeschiedenis als beslissingskader te gelden: Er moet worden vastgesteld of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publiek domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Naar het oordeel van het hof is de beoogde strekking van de maatregel -te weten beveiliging van de maatschappij- nog van betekenis. Op grond van de persoonlijkheid van betrokkene en de mede in samenhang daarmee moeizaam verlopende uitvoering van de maatregel acht het hof de kans op terugval van betrokkene in haar eerdere (delict-)gedrag bij beëindiging van de maatregel realistisch.
Voorts staat vast dat betrokkene een behandelprogramma wordt aangeboden. Van het niet erg voortvarende verloop van de behandeling van betrokken kan niet worden gezegd dat dit is veroorzaakt door een omstandigheid die (geheel) buiten de macht van betrokkene ligt. Het hof acht voortzetting van de maatregel noodzakelijk en ziet derhalve geen grond aanwezig om tot beëindiging van de maatregel over te gaan.