5 september 2006
tweede civiele kamer
rolnummer 2005/1152
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellante] h.o.d.n. Grieks Restaurant Korfu,
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. A.F. van Dam,
1. de vennootschap onder firma
[de vennootschap],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
2. [geïntimeerde sub 2],
3. [geïntimeerde sub 3],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het verloop van het geding
1.1 Voor de procedure tot aan het tussenarrest van 29 november 2005 verwijst het hof naar dat arrest.
1.2 Ingevolge genoemd arrest heeft een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden. Ter comparitie is geen overeenstemming bereikt.
1.3 Vervolgens heeft Korfu bij memorie van grieven acht grieven tegen het vonnis van 26 oktober 2005 aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden, heeft zij een aantal nieuwe producties in het geding gebracht, en heeft zij geconcludeerd dat het hof de vonnissen van 6 juli 2005 en 26 oktober 2005 in conventie en in reconventie zal vernietigen, en opnieuw recht doende, zonodig onder aanvulling en verbetering der gronden, [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem zijn vordering zal ontzeggen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit geding in conventie, alsmede [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de schade van Korfu, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in reconventie.
1.4 Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerde] c.s. de grieven bestreden en verweer gevoerd, hebben zij bewijs aangeboden, hebben zij een aantal nieuwe producties in het geding gebracht en hebben zij geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Korfu in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 6 juli 2005 niet-ontvankelijk zal verklaren, alsmede het door haar gedane verzoek tot verwijzing naar de schadestaatprocedure af zal wijzen, en dat het hof zo nodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden zal bevestigen de beide bestreden vonnissen, met veroordeling van Korfu in de kosten van het hoger beroep.
1.5 Daarna heeft Korfu bij akte zich uitgelaten over de bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties.
1.6 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 Korfu heeft geen grieven gericht tegen het vonnis van 6 juli 2005, zodat zij in haar hoger beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk is.
2.2 Het hof zal grief II als eerste bespreken. Met die grief komt Korfu op tegen hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist met betrekking tot de ontvankelijkheid van destijds eiser in conventie sub 2 en thans geïntimeerde sub 2 (hierna: [geïntimeerde sub 2]).
2.3 Het hof overweegt in dit verband als volgt. De inleidende dagvaarding duidt de personen die Korfu dagvaardden als volgt aan:
“1. de vennootschap onder firma [de vennootschap], gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats]
2. [geïntimeerde sub 2], wonende te [woonplaats], beherend vennoot van eiseres sub 1 en
3. [geïntimeerde sub 3], wonende te [woonplaats], beherend vennote van eiseres sub 1”
De rechtbank heeft eisers in conventie sub 1 en 3 niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tegen Korfu op de grond dat Korfu uitsluitend zaken heeft gedaan met [geïntimeerde sub 2]. De rechtbank heeft [geïntimeerde sub 2] wel ontvankelijk geacht en heeft die beslissing gemotiveerd met een verwijzing naar de omstandigheid dat [geïntimeerde sub 2] werkzaamheden heeft verricht, hetgeen volgens de rechtbank te meer klemt nu [geïntimeerde sub 2] ter comparitie van partijen heeft aangegeven (ook) pro se te procederen.
2.4 Ter zake van de beoordeling van de hiervoor bedoelde grief heeft het hof rekening te houden met de uitdrukkelijke en stellige rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot zowel de uitleg van inleidende processtukken wat betreft de hoedanigheid waarin een partij optreedt, als de mogelijkheid om die hoedanigheid in de loop van het geding te wijzigen.
2.5 Wat betreft eerstbedoelde kwestie doelt het hof op het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2004, NJ 2006, 202. Volgens dat arrest is de vraag in welke hoedanigheid een eisende partij optreedt weliswaar een vraag van uitleg van het exploot waarmee de desbetreffende instantie wordt ingeleid, maar moeten in verband met de aard van dat stuk en de belangen van de wederpartij strenge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het wordt uitgebracht.
2.6 Wat betreft de hiervoor als tweede aangeduide kwestie is – naar het hof uit latere rechtspraak van de Hoge Raad afleidt – nog steeds maatgevend het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 1965, NJ 1965, 361. Volgens dat arrest kan, bij gebreke van een wettelijke bepaling die dat mogelijk maakt, een partij die oorspronkelijk in een zekere hoedanigheid een eis heeft ingesteld, die eis niet wijzigen in een door die eiser voor zich ingestelde eis. Wel zal – zo volgt naar analogie uit het arrest van de Hoge Raad van 2 april 1993, NJ 1993, 573 – een zodanige eis kunnen worden ingesteld nadat de bedoelde procespartij voor zich zich in de procedure heeft gevoegd. Ook – zo voegt het hof hier nog aan toe – kan de eisende partij de kwestie van haar niet-ontvankelijkheid “kortsluiten” doordat zij het vorderingsrecht ter incasso aan zich laat cederen.
2.7 Uit hetgeen is overwogen, volgt dat de omstandigheden waarop de rechtbank zich voor haar beslissing beroept, namelijk dat [geïntimeerde] werkzaamheden voor Korfu heeft verricht en dat [geïntimeerde] ter comparitie heeft aangegeven (ook) pro se te procederen, die beslissing niet kunnen dragen.
2.8 In het licht van de hiervoor bedoelde strenge eisen met betrekking tot de duidelijkheid van de formulering van het exploot wat betreft de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het wordt uitgebracht, valt niet vol te houden dat [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding mede voor zich optrad, terwijl de omstandigheid dat [geïntimeerde] ter comparitie alsnog duidelijk heeft gemaakt ook voor zich op te treden, van geen belang is. Van voeging of een cessie ter incasso, in de zin als hiervoor bedoeld, is geen sprake.
2.9 Een en ander laat het hof geen ruimte voor een andere beslissing dan dat grief II slaagt. Voor zover de overige grieven zich richten tegen hetgeen de rechtbank met betrekking tot de vordering in conventie heeft overwogen en beslist, heeft Korfu bij een bespreking van die grieven geen belang meer.
2.10 Voor zover de grieven erover klagen dat de vordering in reconventie is afgewezen, falen zij, omdat uit de eigen stellingen van Korfu volgt dat [geïntimeerde] alleen zelf jegens haar aansprakelijk is voor zijn eventuele tekortschieten, terwijl hij in dit geding alleen in zijn hoedanigheid van beherend vennoot van de vennootschap onder firma [de vennootschap] figureert.
2.11 De slotsom is dat Korfu niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen het vonnis van 6 juli 2005 en dat het vonnis van 26 oktober 2005, voor zover in conventie gewezen, dient te worden vernietigd. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] c.s. afwijzen, met hun veroordeling in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie. Wat betreft de beslissing in reconventie dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij dienen [geïntimeerde] c.s. te worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart Korfu niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 6 juli 2005;
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Almelo van 26 oktober 2005 voor zover in conventie gewezen en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst de vordering in conventie af;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Almelo van 26 oktober 2005 voor zover in reconventie gewezen;
veroordeelt [geïntimeerde] c.s. in de kosten van zowel de eerste aanleg in conventie als het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Korfu wat betreft de eerste aanleg in conventie begroot op € 768,— voor salaris procureur en op € 291,— voor griffierecht en wat betreft het hoger beroep begroot op € 948,— voor salaris procureur, op € 244,— voor griffierecht en op € 71,93 voor explootkosten.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Van der Beek, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2006.