ECLI:NL:GHARN:2006:AZ0383

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/493
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Groen
  • A. Mannoury
  • M. Rijken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens gebrek aan medewerking echtgenoot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. [Appellante] was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen met [A.], en haar echtscheidingsverzoek was nog niet in behandeling genomen. Het hof heeft vastgesteld dat [A.] weigerde het verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw) van 16 maart 2006 te ondertekenen. Volgens artikel 284 lid 3 Fw kan een in gemeenschap van goederen gehuwde schuldenaar het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts doen met medewerking van zijn echtgenoot. Aangezien deze medewerking ontbrak, kon [appellante] niet in haar verzoek worden ontvangen.

Het hof heeft verder overwogen dat [appellante] eerder al onder de schuldsaneringsregeling had gestaan van 20 april 1999 tot 13 mei 2002. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek opnieuw kon worden afgewezen op basis van artikel 288 lid 2 a Fw. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] na het verkrijgen van een schone lei opnieuw schulden had opgebouwd, ter hoogte van ongeveer € 20.000,-, waarvan een deel niet te goeder trouw was ontstaan. De omstandigheden die [appellante] naar voren had gebracht, zoals haar herstel van een depressie en getroffen betalingsregelingen, waren onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 15 mei 2006 vernietigd, maar heeft het [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schuldsanering. Deze uitspraak benadrukt het belang van de medewerking van de echtgenoot in gevallen van schuldsanering en de verantwoordelijkheid van de schuldenaar voor het beheer van haar financiën.

Uitspraak

10 juli 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/493
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. P.M. Wilmink.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad van 15 mei 2006 is het verzoek van appellante (hierna te noemen: [appellante]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 19 mei 2006 per fax en op 22 mei 2006 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van de procureur van 1 juni 2006 en een brief met bijlagen van 30 juni 2006 van mr. G. Öntas, advocaat te Almere.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2006, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Öntas voornoemd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 Ter zitting bij het hof heeft [appellante] desgevraagd verklaard dat zij momenteel nog steeds in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met [A.] (hierna te noemen: [A.]). Haar echtscheidingsverzoek moet nog opnieuw in behandeling worden genomen. Volgens [appellante] heeft [A.] geweigerd het verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw) van 16 maart 2006 te ondertekenen. Ingevolge artikel 284 lid 3 Fw kan een in enige gemeenschap van goederen gehuwde schuldenaar het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts doen met medewerking van zijn echtgenoot. Nu deze medewerking in het onderhavige geval ontbreekt kan [appellante] niet in haar verzoek worden ontvangen. Het hof zal [appellante] derhalve niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
3.3 Ten overvloede overweegt het hof dat uit de stukken en het verhoor ter zitting is gebleken dat ten aanzien van [appellante] reeds eerder de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, namelijk van 20 april 1999 tot 13 mei 2002, hetgeen ingevolge artikel 288 lid 2 a Fw meebrengt dat het verzoek kan worden afgewezen. In het onderhavige geval bestaat voldoende grond een hernieuwde toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] te weigeren. [appellante] heeft in de korte periode nadat aan haar een schone lei was verleend wederom schulden laten ontstaan ten bedrage van circa € 20.000,-. Hieronder zijn niet te goeder trouw ontstane schulden aan het CJIB, die (in elk geval ten dele) door haarzelf zijn aangegaan.
3.4 Dat de schulden zijn opgelopen, omdat [A.] de administratie niet goed heeft gevoerd en rekeningen onbetaald heeft gelaten, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van [appellante] om er zorg voor te dragen dat schuldeisers worden betaald. Dit geldt des te meer nu [appellante] heeft verklaard dat zij wel eens een betalingsherinnering heeft gezien.
3.5 Ook de overige door [appellante] naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden, waaronder het feit dat zij haar depressie heeft overwonnen en dat zij met een aantal schuldeisers betalingsregelingen heeft getroffen, leveren onvoldoende grond op om tot een ander oordeel dan het onder 3.3 overwogene te komen.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Zwolle-Lelystad van 15 mei 2006 en, opnieuw rechtdoende:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Dit arrest is gewezen door mrs. Groen, Mannoury en Rijken en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2006.