ECLI:NL:GHARN:2006:AZ0945
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- J.W.P. Verheugt
- Y.A.J.M. van Kuijck
- A.G. Coumans
- Rechtspraak.nl
Vervroegde invrijheidstelling en ernstige misdragingen van de veroordeelde
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de officier van justitie te Breda, die strekte tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde had een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd gekregen door de rechtbank te Breda, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De vordering was ingediend op 10 augustus 2006, meer dan dertig dagen voor de geplande vervroegde invrijheidstelling op 15 september 2006. Het hof oordeelde dat de vordering tijdig was ingediend en verwierp het beroep van de raadsman op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. De feiten die aan de vordering ten grondslag lagen, betroffen bedreiging en (poging tot zware) mishandeling van penitentiaire inrichtingswerkers. De raadsman betoogde dat er geen sprake was van ernstige misdragingen, maar het hof oordeelde dat de gedragingen van de veroordeelde, die bewust een confrontatie had uitgelokt, zeer ernstig waren.
Het hof heeft het verzoek van de raadsman om getuige [getuige 1] te horen afgewezen, omdat het hof voldoende voorgelicht was over de feitelijke gedragingen van de veroordeelde. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde voor een deel van twee maanden achterwege zal blijven. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.