ECLI:NL:GHARN:2006:AZ0948

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
ISD 2006\009
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Verheugt
  • mrs. Stikkelbroeck
  • mrs. Coumans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling voortzetting tenuitvoerlegging maatregel tot plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 oktober 2006 uitspraak gedaan over de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Het hof moest beoordelen of het beëindigen van deze maatregel zou leiden tot onveiligheid en ernstige overlast in het publieke domein. De rechtbank Rotterdam had eerder op 2 juni 2006 de maatregel beëindigd, maar het hof oordeelde dat deze beslissing vernietigd moest worden. Het hof baseerde zijn oordeel op nieuwe stukken en de adviezen die tijdens de zitting waren gepresenteerd.

Het hof constateerde dat de betrokkene, die zwakbegaafd is en lijdt aan verschillende psychische aandoeningen, niet had deelgenomen aan het aangeboden programma in de inrichting. Dit gedrag leidde tot ernstige zorgen over de kans op terugval in delictgedrag. De psycholoog had in een rapportage aangegeven dat de betrokkene een verhoogd risico op recidive vertoonde, vooral gezien zijn verslavingsproblematiek en de afwezigheid van behandeling.

Het hof concludeerde dat de voortzetting van de maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen tegen de verwachte overlast en onveiligheid die zouden ontstaan bij opheffing van de maatregel. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en de tenuitvoerlegging van de maatregel werd voortgezet, waarbij het hof benadrukte dat de betrokkene zelf verantwoordelijk was voor het niet deelnemen aan het programma. De uitspraak onderstreept het belang van de bescherming van de maatschappij en de noodzaak van behandeling voor de betrokkene.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
ISD 2006\009
Beslissing d.d. 23 oktober 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[BETROKKENE],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Rotterdam van 2 juni 2006, inhoudende dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders met onmiddellijke ingang wordt beëindigd.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken en omdat het tot een andere beslissing komt.
Het hof dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Daarbij dient gezien de wettekst en de wetsgeschiedenis gebruik te worden gemaakt van het volgende beslissingskader.
Allereerst moet vastgesteld worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publiek domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
De rechtbank Rotterdam heeft op 6 december 2005 aan betrokkene de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd. Uit de pro justitia-rapportage van psycholoog B.F. Hoek volgt dat betrokkene zwakbegaafd is en dat er aanwijzingen zijn voor een posttraumatische stresstoornis en middelenmisbruik. Bovendien vertoont betrokkene trekken van een paranoïde, afhankelijke en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Volgens de psycholoog zorgt de zwakbegaafdheid van betrokkene voor een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. Betrokkene is vervolgens geplaatst in De Stadsgevangenis, alwaar een programma voor hem beschikbaar was. Betrokkene heeft echter geweigerd aan het traject deel te nemen. Betrokkene heeft diverse problemen veroorzaakt op de afdeling. Door zijn gedrag is hij overgeplaatst naar [verblijfplaats] . Op 2 juni 2006 heeft de rechtbank Rotterdam de maatregel met onmiddellijk ingang beëindigd. Vervolgens heeft betrokkene twee dagen later, op 4 juni 2006, opnieuw een strafbaar feit gepleegd, te weten een poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg. Betrokkene is hiervoor door de rechtbank Rotterdam op 28 september 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek en tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een gevangenisstraf van drie maanden. In dit vonnis wordt gewezen op een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 28 augustus 2006. In dit rapport wordt geconcludeerd dat betrokkene, gezien zijn problematiek, in het kader van een ISD-maatregel in een begeleide woonsituatie geplaatst dient te worden waar ook aandacht is voor een dagbesteding en het groeien naar meer zelfstandigheid. Naar een dergelijke plek wordt nog gezocht.
In het bijzonder gelet op de uitgebrachte adviezen en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat, nu nog niet is toegekomen aan behandeling van betrokkenes verslavingsproblematiek, opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten ernstige overlast en het onveilig maken van het publieke domein als gevolg van de problematiek. Gelet hierop dient de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel in beginsel te worden gelast.
Vervolgens moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt. In dat geval zal het hof de beslissing van de rechtbank tot beëindiging van de tenuitvoerlegging van de maatregel in stand dienen te laten.
Bij de tenuitvoerlegging van de maatregel is voorzien in een langere vrijheidsbeneming in een zeer beperkt regime. Een traject dat is gericht op het veranderen van het criminele levenspatroon zal worden uitgezet als daarvoor duidelijke aanknopingspunten zijn. Aan betrokkene is weliswaar een programma aangeboden, maar de uitvoering daarvan kon niet worden gerealiseerd. Uit de uitgebrachte advisering volgt dat betrokkene, anders dan de raadsman heeft betoogd, hierin zelf een aandeel heeft. Weliswaar blijkt uit de rapportages van ernstige psychiatrische klachten en een forse verslavingsproblematiek, doch niet gezegd kan worden dat verdachte iedere keuzevrijheid in zijn gedrag ontbeert. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die (geheel) buiten de macht van betrokkene ligt. Bovendien heeft de directeur van de inrichting voor stelselmatige daders in de verklaring omtrent de stand van uitvoering van het plan van aanpak van betrokkene, gedateerd 8 maart 2006, aangegeven dat als het gedrag van betrokkene zich positief ontwikkelt, wordt bezien hoe verder te gaan en eventueel een terugplaatsing naar De Stadsgevangenis te realiseren. Op grond van de persoonlijkheid van betrokkene en de mede in samenhang daarmee zeer moeizaam verlopen uitvoering van de maatregel acht het hof de kans op terugval van betrokkene in zijn eerdere (delict-)gedrag bij beëindiging van de maatregel realistisch.
Nu het beoogde programma niet kan worden gerealiseerd, betrokkene daarin zelf een aandeel heeft en de beoogde strekking van de maatregel, te weten beveiliging van de maatschappij, nog van betekenis is, acht het hof voortzetting van de maatregel noodzakelijk. Het hof zal derhalve beslissen als na te melden.
Beslissing :
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Rotterdam van 2 juni 2006 met betrekking tot betrokkene.
Verstaat dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet.
Aldus gedaan door
mr Verheugt als voorzitter,
mrs Stikkelbroeck en Coumans als raadsheren,
en drs Mensing en drs Poll als raden,
in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2006.