ECLI:NL:GHARN:2006:AZ2563

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2005/816
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Smeeïng-van Hees
  • Van den Brink
  • Van der Pol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechten op software van motormanagementsysteem ECU 3.00 in geschil tussen ontwikkelaars

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, stond de vraag centraal of [appellant] en [geïntimeerde] gezamenlijk de auteursrechten bezitten van de software van het motormanagementsysteem ECU 3.00. [appellant] stelde dat hij en [geïntimeerde] gemeenschappelijk auteursrechthebbenden zijn, terwijl [geïntimeerde] dit betwistte. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] de auteursrechten toebehoren, en [appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof overwoog dat computerprogramma's, waaronder software, onder de bescherming van het auteursrecht vallen volgens de Auteurswet en de Europese Richtlijn betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's. Het hof benadrukte dat [appellant] de last had om feiten te stellen die zijn claim van gezamenlijk auteurschap konden onderbouwen, en dat hij in dat opzicht niet voldoende had aangetoond dat hij een bijdrage had geleverd aan de ontwikkeling van de software. Het hof concludeerde dat de enkele vermelding van 'Dutch Radio Engineering' op de broncode niet voldoende was om aan te nemen dat [appellant] mede-auteursrechthebbende was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het eerdere vonnis van 18 augustus 2004. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

7 november 2006
eerste civiele kamer
rolnummer 2005/816H
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. A.F. van Dam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.M. Wilmink.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 18 augustus 2004 en 1 juni 2005 die de rechtbank Almelo tussen appellant (hierna te noemen: [appellant] ) als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 21 juli 2005 aangezegd van de hiervoor genoemde vonnissen van 18 augustus 2004 en 1 juni 2005 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief tegen het vonnis van 1 juni 2005 aangevoerd en toegelicht en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis van 1 juni 2005 in conventie en in reconventie zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zonodig onder aanvulling en verbetering van gronden, voor recht zal verklaren dat [appellant] en [geïntimeerde] gemeenschappelijk de auteursrechten van het motormanagementsysteem ECU 3.00 bezitten, onder afwijzing van de vordering in reconventie van [geïntimeerde], met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in zowel de eerste als de tweede instantie.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grief bestreden, en heeft hij bewijs aangeboden en drie producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van 18 augustus 2004 en 1 juni 2005 zal bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in [bedoeld zal zijn:] de proceskosten van het hoger beroep.
2.4 Beide partijen hebben daarna nog een akte houdende uitlating genomen.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
a. [geïntimeerde] heeft in 1997 in het kader van zijn afstudeeropdracht aan de HTS een stage gelopen bij [appellant], die toen een onderneming in de vorm van een eenmanszaak exploiteerde onder de naam 'Dutch Radio Engineering'.
b. In die periode hebben partijen samengewerkt aan de ontwikkeling van een zogenoemd motormanagementsysteem (genaamd ECU 3.00), waarbij [geïntimeerde] zich heeft bezig gehouden met de ontwikkeling van de besturingssoftware daarvoor.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 [appellant] heeft tegen het tussenvonnis van 18 augustus 2004 geen grieven aangevoerd, zodat hij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
4.2 De grief van [appellant] richt zich tegen de overweging (rov. 2.3) in het bestreden eindvonnis van 1 juni 2005 dat (in conventie) onvoldoende is komen vast te staan dat [appellant] de intellectuele eigendomsrechten van het motormanagementsysteem ECU 3.00 heeft, terwijl de rechtbank in reconventie heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de auteursrechten toebehoren van het motormanagementsysteem. Blijkens de toelichting daarop stelt [appellant] zich op het standpunt dat hij tenminste gelijke rechten heeft als [geïntimeerde] en dat zij gemeenschappelijk eigenaar zijn van de software, en verwijt hij de rechtbank in dat verband zijn subsidiaire vordering niet te hebben besproken noch te hebben afgewezen.
Dat verwijt is onjuist, omdat de inleidende dagvaarding geen subsidiaire vordering bevatte en [appellant] nadien zijn vordering ook niet heeft vermeerderd met een subsidiaire vordering zodat er voor de rechtbank niet viel te beslissen op enige subsidiaire vordering. De rechtbank heeft overigens de subsidiaire stelling van [appellant] dat 'hij tenminste gelijke rechten heeft als [geïntimeerde] en zij samen gemeenschappelijk eigenaar zijn van de software' wel onderkend (tussenvonnis van 18 augustus 2004 rov. 4.2), maar zij heeft op die stelling niet (uitdrukkelijk) gerespondeerd. In lijn met de grief heeft [appellant] in hoger beroep zijn oorspronkelijke vorderingen gewijzigd in de hiervoor onder 2.2 weergegeven zin en nu daartegen geen bezwaren door [geïntimeerde] zijn geuit zal het hof van die gewijzigde vordering uitgaan. Uit de toelichting op de grief (in het bijzonder onder 3 en 10) en uit het gestelde onder 6 in de 'akte houdende uitlating' van [appellant] maakt het hof overigens op dat de vordering in hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de auteursrechten van de software van het motormanagementsysteem.
4.3 Uit een en ander volgt dat het geschil in hoger beroep zich toespitst op de vraag of [appellant] en [geïntimeerde] gemeenschappelijk de auteursrechten bezitten van de software van het motormanagementsysteem ECU 3.00. [appellant] stelt dat dit het geval is en dat - zo begrijpt het hof – daarom de reconventionele vordering van [geïntimeerde] niet toewijsbaar is.
Computerprogramma's - waaronder te begrijpen software als in deze zaak aan de orde - behoren krachtens artikel 10 lid 1 onder 12 Aw tot de werken waarop auteursrecht kan bestaan. Op grond van artikel 2 lid 1 van de Richtlijn betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (Richtlijn nr. 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991, PbEG 1991, L 122/42, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/98/EEG van 29 oktober 1993, PbEG 1993, L 290/9, hierna: de Richtlijn) geldt, voor zover van belang, als maker van een computerprogramma de natuurlijke persoon of de groep van natuurlijke personen die het programma gemaakt heeft. Op grond van artikel 2 lid 2 van de Richtlijn geldt verder dat indien een computerprogramma door een groep van natuurlijke personen gezamenlijk is gemaakt, deze personen gezamenlijk houder zijn van de exclusieve rechten. Hoewel aan de Richtlijn geen rechtstreekse werking toekomt is het hof wel gehouden de relevante bepalingen uit de Auteurswet zoveel mogelijk in overeenstemming met de Richtlijn uit te leggen en toe te passen.
Op [appellant] rust de last de feiten te stellen die op het door hem gestelde gezamenlijk houderschap kunnen duiden alsmede, gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde], in beginsel de last zijn stellingen ter zake te bewijzen (artikel 150 Rv). In verband met de bij repliek als productie 7a en 7b overgelegde schriftelijke stukken – te weten de broncodes met vermelding van ‘Dutch Radio Engineering’ - stelt het hof voorop dat het bewijsvermoeden van artikel 4 Aw in hoger beroep niet aan de orde is. Daarvan heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 18 augustus 2004 (rov. 4.4) immers al geoordeeld dat dit in de omstandigheden van het onderhavig geval niet geldt, en tegen dat oordeel is [appellant] in hoger beroep niet opgekomen.
4.4 De rechtbank heeft partijen over en weer toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat zij auteursrechthebbende zijn en is, na het horen van getuigen, tot het oordeel gekomen dat [geïntimeerde] wèl en [appellant] niet in het opgedragen bewijs is geslaagd. Zij heeft vervolgens de vordering in conventie van [appellant] afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. De grief komt er in wezen op neer dat de rechtbank bij de bewijswaardering (ook) aandacht had moeten besteden aan de vermelding van ‘Dutch Radio Engineering’ op de broncode.
4.5 Nu uit de door de getuigen afgelegde verklaringen niet anders volgt dan dat [geïntimeerde] de software voor het motormanagementsysteem heeft ontwikkeld en evenmin blijkt dat tussen partijen over het auteursrecht van de software andersluidende afspraken zijn gemaakt dient ook volgens het hof [geïntimeerde] en niet [appellant] als maker, en daarmee als auteursrechthebbende, van de software te worden aangemerkt. De enkele omstandigheid dat ‘Dutch Radio Engineering’ op de broncode staat vermeld kan niet tot een ander oordeel leiden, mede gelet op het feit dat [geïntimeerde] daartegen onder meer heeft aangevoerd (memorie van antwoord sub 11 e.v.) dat hij met die vermelding slechts de samenwerking (in het kader van de stage) tussen hem en [appellant] heeft willen benadrukken en dat hij nimmer de bedoeling heeft gehad te erkennen dat [appellant] mede auteursrechthebbende zou zijn. De onjuistheid daarvan heeft [appellant] niet met kracht van argumenten weersproken (akte houdende uitlating sub 5) en volgt ook niet (zoals [appellant] kennelijk à contrario wil betogen) uit de enkele verwijzing naar het als productie 5 bij dupliek overgelegde schriftelijk stuk (‘software written by [geïntimeerde] (….) exclusive written for Dutch radio Engineering’).
4.6 Ook de stelling van [appellant] dat uit de vermelding van ‘Dutch Radio Engineering’ op de broncode van (producties 7a en 7b bij repliek) blijkt dat [geïntimeerde] uitdrukkelijk heeft erkend dat [appellant] in ieder geval voor de helft, althans gemeenschappelijk rechthebbende is ten aanzien van (de software van) het motormanagementsysteem kan hem niet baten. De tekst op de broncode vermeldt niet dat [geïntimeerde] en [appellant] de gezamenlijke makers van de software voor de ECU 3.00 zijn, en evenmin dat zij gezamenlijk houder zijn van de exclusieve rechten op die software. De enkele vermelding van 'Dutch Radio Engineering' kan dus niet zonder meer worden beschouwd als een erkenning van [geïntimeerde] dat [appellant] mede als maker en auteursrechthebbende moet worden beschouwd, zeker niet gelet op hetgeen [geïntimeerde] daartegen heeft aangevoerd en zoals door het hof in rov. 4.5 is besproken.
4.7 Door [appellant] is overigens niets gesteld waaruit kan volgen dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [geïntimeerde] door de vermelding van 'Dutch Radio Engineering' op de broncode heeft willen erkennen dat hij en [appellant] gezamenlijk auteursrechthebbenden zouden zijn. Daarbij komt dat [appellant] in eerste aanleg noch in hoger beroep voldoende concrete feiten heeft aangedragen die er op zouden kunnen duiden dat de in geding zijnde software daadwerkelijk door hem en [geïntimeerde] gezamenlijk is vervaardigd. Weliswaar heeft [appellant] in eerste aanleg bij herhaling gesteld dat (de software van) het motormanagementsysteem 'onder zijn leiding en toezicht en met behulp van zijn kennis en kunde' is ontwikkeld en dat 'het intellectuele gedeelte' van hem afkomstig is, maar in het midden is gebleven welke concrete bijdragen hij dan precies heeft geleverd aan de (gezamenlijke) ontwikkeling van die software, terwijl dat, gelet op hetgeen in rov. 4.3 is overwogen, wel op zijn weg had gelegen. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde] tijdens zijn stageperiode met [appellant] heeft samengewerkt aan de ontwikkeling van een motormanagementsysteem waarbij [geïntimeerde] zich heeft beziggehouden met de ontwikkeling van de software daarvoor is onvoldoende, want het zegt niets over feitelijke bijdragen van [appellant] aan de ontwikkeling van die software.
4.8 Ook voor het overige is niets aangevoerd dat de stelling van [appellant] dat hij en [geïntimeerde] gezamenlijk houder van de auteursrechten op de software van het motormanagementsysteem ECU 3.00 zijn, kan schragen. De grief faalt en het bestreden vonnis van 1 juni 2005 moet worden bekrachtigd. Aan het bewijsaanbod gaat het hof voorbij, omdat dit, gelet op het stadium van de procedure en in aanmerking genomen dat in deze zaak reeds getuigenverhoren hebben plaatsgevonden, onvoldoende specifiek is.
4.9 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Almelo van 18 augustus 2004;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 1 juni 2005;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.341,-- - voor salaris van de procureur en op € 291,-- voor griffierecht.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-van Hees, Van den Brink en Van der Pol en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2006 .