ECLI:NL:GHARN:2006:AZ3362

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-006453-05
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Barels
  • E.P.R. Sutorius
  • E. van der Herberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en cocaïnehandel met ernstige gevolgen voor slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en cocaïnehandel. De verdachte werd beschuldigd van het onvrijwillig in de prostitutie brengen van een kwetsbare jonge vrouw, aangeduid als [slachtoffer x]. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, de vrouw door misbruik van haar afhankelijke positie en misleiding heeft gedwongen tot prostitutie. De verdachte heeft haar gedwongen al haar verdiensten af te staan, waardoor zij in een situatie van financiële uitbuiting verkeerde. Het hof benadrukte dat de omstandigheden waarin het slachtoffer zich bevond, niet te vergelijken zijn met die van een mondige prostituee, en dat de verdachte zijn persoonlijk gewin boven de vrijheid van het slachtoffer heeft gesteld.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor de handel in cocaïne, waarbij hij gedurende een periode van meer dan vier jaar betrokken was bij de verkoop en verstrekking van deze harddrug aan verschillende afnemers. Het hof oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in de cocaïnehandel en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor de volksgezondheid. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, maar het hof besloot de straf te verlagen naar drie jaar en zes maanden, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de rol van de verdachte.

De benadeelde partij, [slachtoffer x], had een schadevergoeding van € 62.521,03 geëist, maar het hof kende haar een bedrag van € 5.000,00 toe. Het hof legde ook de verplichting op aan de verdachte om dit bedrag te betalen, bij gebreke waarvan hij 100 dagen hechtenis zou ondergaan. Het hof concludeerde dat de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden ernstige misdrijven zijn die een forse straf rechtvaardigen, zowel ter bescherming van de samenleving als ter afschrikking van anderen.

Uitspraak

Parketnummer: [nummer]
Uitspraak d.d.: 28 november 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 20 december 2005 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
thans verblijvende in [naam huis van bewaring].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 mei 2006, 7 juli 2006, 4 oktober 2006, 13 november en 14 november 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting opgegeven dat het Openbaar Ministerie louter in appèl is gekomen vanwege de strafmaat. Het beroep van het Openbaar Ministerie is niet gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van het Openbaar Ministerie uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De deugdelijkheid van het opsporingsonderzoek
De raadsvrouw heeft bij verweer aangevoerd dat de met de opsporing belaste ambtenaren door de gebrekkige wijze, waarop zij het opsporingsonderzoek hebben uitgevoerd, in het bijzonder de wijze waarop zij de verklaringen van de aangeefster [x] c.q. getuigen hebben verkregen en vervolgens in het proces-verbaal hebben vastgelegd, ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak is tekort gedaan, zodat daaraan één van de in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde rechtsgevolg moet worden verbonden, te weten de uitsluiting van alle verklaringen afgelegd door de aangeefster [x].
Meer in het bijzonder voert zij daartoe aan dat uit de door de verdediging vervaardigde transcripties van een aantal op geluidsdragers opgenomen verhoren naar voren komt dat de verbalisanten daarbij niet een kritisch-neutrale en professionele houding in acht hebben genomen, maar deze door hun houding en opmerkingen tijdens de verhoren eerder hebben "gestuurd", zodat zij geen getrouwe weergave vormen van wat in werkelijkheid is verklaard en soms cruciale en ontlastende aspecten niet in de zakelijk weergegeven verklaringen van aangeefster [x] c.q. getuigen in het proces-verbaal zijn opgenomen. Dit effect is nog versterkt door de aangeefster er van te overtuigen dat zij slachtoffer was, na te laten processen-verbaal op te maken van de zogenaamde spiegelgesprekken, en de verhoren niet te doen afnemen door daartoe gekwalificeerde verbalisanten als bedoeld in de aanwijzingen "Bejegening slachtoffers zedendelicten" (1999A020), "Opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties"(1999A025), en "Opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik"(2005A001).
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Bij tussenarrest van 21 juli 2006 heeft het hof over de door de verdediging vastgestelde discrepanties tussen de geluidsbanden van de door de aangeefster [x] en getuigen bij de politie afgelegde verklaringen en de (zakelijke) weergave daarvan in processen-verbaal van de politieverhoren overwogen:
“Er zijn thans processen-verbaal van de verhoren, onder ambtseed opgemaakt door verbalisanten, voorhanden, die in beginsel als bewijsmiddel kunnen worden gebezigd. Vaststaat dat de geluidsband ten tijde van de verhoren van de aangeefsters en getuigen bij de politie heeft meegedraaid en dat delen van de processen-verbaal een zakelijke weergave door verbalisanten inhouden van de afgelegde verklaringen. Door de verdediging is aangevoerd dat grote delen van de processen-verbaal van de politieverhoren geen getrouwe weergave door verbalisanten zijn van hetgeen men op de geluidsdragers hoort. Daarbij heeft de verdediging reeds een aantal door haar geconstateerde discrepanties aan de orde gesteld. Het hof heeft echter tot dusver geen aanleiding gezien te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de gehanteerde werkwijze van de verbalisanten.”
Het hof heeft de verdediging in de gelegenheid gesteld alle door haar geconstateerde onregelmatigheden, die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aan verdachte verweten gedragingen, aan de orde te stellen, onderbouwd door transcripties van de letterlijke tekst van de op geluidsdrager opgenomen verklaringen. Naar aanleiding van de nadien door de verdediging aan het hof toegezonden transcripties en de daarop door haar ter terechtzitting van 4 oktober 2006 gegeven nadere toelichting, heeft het hof reeds ter terechtzitting beslist geen redenen te hebben om terug te komen op zijn eerder ingenomen standpunt, welk standpunt ook nu door het hof wordt gehandhaafd.
Het hof is zich er daarbij terdege van bewust dat de kwaliteit van het opsporingsonderzoek in deze zaak niet boven alle kritiek verheven is te achten. Zo had het wellicht –achteraf beschouwd – aanbeveling verdiend ook van de zogenaamde spiegelgesprekken verslag te doen, alle verhoren op geluidsband op te nemen, en bepaalde cruciale onderdelen van de verhoren in de letterlijke vraag/antwoord-vorm weer te geven in het proces-verbaal. Maar de aan de orde gestelde onvolkomenheden hebben naar het oordeel van het hof geen ernstige inbreuk opgeleverd op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte of van diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak is gehandeld.
Het hof overweegt voorts dat, hoewel het in acht nemen van de door de verdediging genoemde Aanwijzingen inzake bejegening opsporing in het algemeen aanbeveling zal verdienen, er toch ook zodanige verschillen bestaan tussen de in de Aanwijzingen aan de orde zijnde delicten en de aan verdachte verweten feiten, dat het op onderdelen kiezen voor een andere aanpak van het onderzoek verdedigbaar is. Bovendien heeft het hof vastgesteld dat de in de Aanwijzingen aanbevolen werkwijze in ieder geval -op een enkele uitzondering na- wel is gevolgd met betrekking tot het op geluidsbanden opnemen van verhoren van aangeefster [x] en getuigen, zodat de inhoud van het overgrote deel van de door deze personen afgelegde verklaringen achteraf te controleren is, hetgeen in de onderhavige zaak ook daadwerkelijk is geschied. Voor zover er door de niet volledige inachtneming van de Aanwijzingen onvolkomenheden in het opsporingsonderzoek zijn geslopen, zijn deze naar het oordeel van het hof voldoende ondervangen, doordat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangeefster en een groot aantal getuigen - sommige zelfs meerdere keren - zijn gehoord door de rechter-commissaris en/of ter terechtzitting. Daarbij zijn eerder bij de politie afgelegde verklaringen op hoofdlijnen, en vooral ook op essentiële onderdelen gehandhaafd.
Het hof concludeert op deze gronden dat de processen-verbaal van verhoor, op ambtseed opgemaakt, voldoende betrouwbaar zijn om als grondslag te dienen voor de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en vindt, nu ook anderszins niet is gebleken van onzorgvuldig onderzoek en/of ongeoorloofde druk en/of sturing door verbalisanten, geen reden over te gaan tot uitsluiting van alle verklaringen afgelegd door de aangeefster [x] voor het bewijs. Het desbetreffende verweer van de verdediging wordt op deze gronden in alle onderdelen verworpen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de nadere omschrijving telastelegging bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of misleiding
Artikel 250a Wetboek van Strafrecht is per 1 januari 2005 vervangen door artikel 273a Wetboek van Strafrecht. Artikel 250a (oud) van het Wetboek van Strafrecht zag op alle vormen van uitbuiting van een ander in de prostitutie, waaronder datgene wat in artikel 250ter (oud) expliciet werd aangemerkt als mensenhandel. Artikel 273a, eerste lid, Wetboek van Strafrecht ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop, aldus de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2003-2004, 29 291, nr. 3. De nieuwe strafbepaling is dan ook opgenomen in titel XVIII van het Tweede Boek, die gewijd is aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever bij de term “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht” mede het oog heeft gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie waarin deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt. Als een factor, die daarbij van belang kan zijn, heeft de wetgever uitdrukkelijk genoemd het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen, een omstandigheid, die volgens de wetgever als een uitbuitingssituatie is aan te merken. In het algemeen heeft de wetgever gesteld dat van een uitbuitingssituatie sprake kan zijn, indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. Een eventuele instemming van het slachtoffer met zijn/haar uitbuiting is dus niet bepalend. Wezenlijk is dat het slachtoffer in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven, en in feite de vrijwilligheid bij het slachtoffer geheel, althans in ernstige mate ontbreekt. De omstandigheid, dat het slachtoffer reeds eerder bij prostitutie betrokken was, vormt op zich zelf nog geen aanwijzing voor vrijwilligheid.
In deze strafzaak is sprake van een jonge vrouw, die in een positie van emotionele afhankelijkheid is gebracht door verdachte en zijn mededaders. Verdachte is een relatie met haar aangegaan en nadat deze vrouw in het begin alle aandacht en liefde werd gegeven en een gouden toekomst in het vooruitzicht werd gesteld, kwam –veelal vrij snel- een omslagpunt in de zogenaamde relatie. De vrouw werd voorgehouden dat, als zij met verdachte verder wilde, zij degene was die, door zich te prostitueren, voor de financiële middelen moest zorgen. Toen de vrouw eenmaal in de prostitutie was gebracht, werd zij verplicht om alle verdiensten aan verdachte en/of zijn mededaders af te geven. Veelal gebeurde dit onder het voorwendsel dat het geld zou worden gespaard voor hun toekomst. Zowel uit verklaringen van aangeefster als ook uit verschillende tapgesprekken blijkt dat verdachte en/of zijn mededaders besliste(n) dat de vrouw pas met haar werkzaamheden voor die dag mocht stoppen als een bepaald bedrag was verdiend, zoals ook voor haar werd bepaald waar en wanneer zij moest werken. Verdachte en/of zijn mededaders hebben aldus handelende een aanzienlijk overwicht gekregen op deze vrouw en/of haar misleid. Bovendien is zo door verdachte en/of zijn mededaders ook voordeel getrokken uit het geld, dat de vrouw met haar prostitutie had verdiend. Van een ‘mondige prostitué(e)' zoals de wetgever die heeft omschreven, is in de beschreven omstandigheden in het geheel geen sprake. Naar het oordeel van het hof leveren de bewezen verklaarde feiten en omstandigheden, “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of misleiding” op.
Medeplegen
Het hof overweegt dat uit de aard, de vorm, de gemeenschappelijke elementen in de gekozen opzet en het intensieve karakter van verdachte’s betrokkenheid bij het aan hem en zijn medeverdachten [1] en [2] verweten strafbare feit van dien aard is geweest, dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het hem ten laste gelegde “tezamen en in vereniging met anderen” heeft gepleegd.
Zo zijn als gemeenschappelijke elementen in de wijze waarop de verdachten te werk gingen, aan te wijzen het door de verdachte aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] introduceren van het meisje, aan het slachtoffer werd een rooskleurige toekomst in het vooruitzicht gesteld, waarna zij door verdachten in de prostitutie te werk werd gesteld, daartoe instructies ontving, zij samen met (een) ander(e) meisje(s) naar een werkplek werd gebracht, haar geld afdroeg aan verdachten, die de opbrengst bij het meisje ophaalden (of lieten ophalen).
Uit de door het hof aan de bewezenverklaring ten grondslag gelegde bewijsmiddelen, waarvan ook deel uitmaken onderdelen van de verklaringen van de getuigen [1], [2] en aangeefster [x], blijkt tenslotte genoegzaam van de hiervoor beschreven nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten onderling, zij het in een variërende frequentie en intensiteit, op grond waarvan het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het hem onder 1 tenlaste gelegde “tezamen en in vereniging met anderen” heeft gepleegd.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster [x]
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefster [x], tegenstrijdig, onbetrouwbaar en niet geloofwaardig zijn en voor het bewijs moeten worden uitgesloten. Haar verklaringen worden weerlegd door de verklaringen van vele getuigen. De overige bewijsmiddelen zijn bovendien van horen zeggen en kunnen worden herleid tot één bron, namelijk de aangeefster zelf, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft voorts subsidiair verzocht om, indien het hof de verklaringen van de aangeefster als bewijs zal bezigen, de behandeling van de zaak te schorsen, teneinde de deskundige prof. dr Van Koppen te laten rapporteren omtrent de aard van de verklaringen van de aangeefster en de effecten van de in de opsporing door de verbalisanten gevolgde werkwijze.
Het hof overweegt hieromtrent dat de verklaringen van de aangeefster [x] in onderling verband beschouwd met andere bewijsmiddelen voldoende consistent zijn, vele met elkaar overeenstemmende details bevatten, die maken dat deze verklaringen als voldoende betrouwbaar kunnen gelden. Weliswaar heeft het hof ook vastgesteld dat aangeefster op bepaalde (naar het oordeel van het hof: ondergeschikte) punten tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, maar de voor het tenlastegelegde feit essentiële onderdelen van haar verklaringen vinden in belangrijke mate steun in de verklaringen van andere getuigen. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen niet slechts kunnen worden aangemerkt als verklaringen van horen zeggen.
Bovendien zijn aangeefster en de meeste getuigen in een later stadium ook nog door de rechter-commissaris gehoord, en hebben zij daar veelal uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij blijven bij hetgeen zij toentertijd bij de politie hadden verklaard. Behalve deze verklaringen bevinden zich in het dossier ook verslagen van diverse tapgesprekken, die de verklaringen van de aangeefster [x] ondersteunen, dat zij van verdachte en/of zijn medeverdachten met haar prostitutiewerkzaamheden pas mocht stoppen als een bepaald bedrag was verdiend en dat zij alle verdiensten moest afstaan. Het hof acht de verklaringen van deze aangeefster voldoende betrouwbaar om deze voor het bewijs te gebruiken.
Het door de verdediging subsidiair en zeer algemeen gestelde verzoek tot benoeming van prof. dr P.J. van Koppen als deskundige in deze zaak, is reeds eerder door het hof afgewezen. Het hof voegt daaraan nog toe, dat het bij uitstek de taak van de rechter is om alle eventuele bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband bezien, te toetsen op onder meer rechtmatigheid, deugdelijkheid, betrouwbaarheid en overtuigendheid. Voor die toetsing acht het hof in deze zaak geen nader deskundigenonderzoek nodig, zodat - nu van enige andere redelijke grond voor inwilliging niet is gebleken - dit verzoek wederom wordt afgewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 31 december 2004, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, een ander, genaamd [slachtoffer x]
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (of voor) een derde tegen betaling
en
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of
door misleiding heeft bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededaders uit de
opbrengst van haar seksuele handelingen met (of voor) een derde te bevoordelen, en
meermalen, telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit (een) seksuele handeling(en) van die vrouw met (of voor) een derde tegen betaling, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders wist(en) dat die vrouw zich door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding beschikbaar heeft gesteld tot het plegen van die handeling(en),
bestaande dat misbruik en/of die misleiding (telkens) hieruit dat verdachte en/of verdachtes mededaders
(ten aanzien van [slachtoffer x] ; zaakdossier 07)
· (verdachte) voornoemde [slachtoffer x] heeft aangesproken en gevraagd of zij in een atelier wilde werken en geld wilde verdienen en haar verteld dat hij werk voor haar had en dat dat werk wel te combineren was met haar huidige werk omdat het 's avonds was en dat zij daarmee € 50,- per uur kon verdienen, en
· (verdachte) toen [slachtoffer x] thuis problemen had en van huis was weggelopen [slachtoffer x] heeft aangesproken en haar naar een hotel in Oldenzaal heeft gebracht en aldaar tegen haar wil seksueel contact met haar heeft gehad en tegen haar heeft gezegd dat zij het aan niemand mocht vertellen, en
· (verdachte) [slachtoffer x] naar een woning in Oldenzaal heeft gebracht en tegen [slachtoffer x] heeft gezegd dat zij hem in vertrouwen moest nemen en dat hij al meer meisjes had geholpen en dat [slachtoffer x] geen contact mocht opnemen met haar familie, en
· de haren van [slachtoffer x] heeft/hebben geverfd en haar wenkbrauwen heeft/hebben
geëpileerd en haar make-up heeft/hebben gegeven en verdachte haar naar een woning in Den Haag heeft gebracht en tegen haar heeft gezegd dat verdachte's mededaders een plekje voor haar achter de ramen hadden, en
· kamers in Den Haag en in Amsterdam en in Utrecht heeft/hebben geregeld/gehuurd of [slachtoffer x] aldaar een kamer heeft laten regelen/huren, alwaar [slachtoffer x] haar prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en [slachtoffer x] naar die plaatsen heeft/hebben gebracht/doen brengen, alwaar zij als prostituee moest werken, en [slachtoffer x] vanaf/uit die plaatsen heeft/hebben opgehaald/doen ophalen en
· (verdachte) tegen [slachtoffer x] heeft gezegd dat zij samen op vakantie naar Turkije zouden gaan en mooie kleren zouden gaan kopen en dat het door haar
verdiende geld op een Turkse rekening zou worden gestort en dat dat geld
later voor haar bestemd zou zijn, en
· [slachtoffer x] opdracht heeft/hebben gegeven en onder druk heeft/hebben gezet en ertoe heeft/hebben aangezet om een groot aantal dagen per week, en een (groot) aantal uren per dag als prostituee te werken, en
· tegen [slachtoffer x] heeft/hebben gezegd dat zij moest (door)werken als zij ongesteld was en dat zij dan maar een sponsje moest gebruiken en dat zij moest (door)werken terwijl zij baarmoederhalsontsteking en pijn had, en
· (verdachte) heeft bepaald en tegen [slachtoffer x] heeft gezegd hoeveel geld zij haar klanten moest laten betalen voor haar prostitutiewerkzaamheden en hoe en waar zij haar werkzaamheden moest verrichten, en
· (verdachte) met [slachtoffer x] heeft afgesproken dat zij hem (telkens) moest bellen als zij een klant had gehad en hoe haar werkzaamheden verliepen, en
· heeft/hebben zorggedragen voor controle en toezicht op de prostitutiewerkzaamheden en de verdiensten (daaruit) van [slachtoffer x] en het afdragen van de verdiensten door [slachtoffer x] aan verdachte en/of zijn mededaders, en
· [slachtoffer x] al haar verdiensten heeft/hebben laten afgeven aan verdachte en/of zijn mededaders, en
· heeft/hebben bepaald en tegen [slachtoffer x] heeft/hebben gezegd hoeveel geld zij
op een dag moest verdienen, voordat zij mocht stoppen met haar prostitutiewerkzaamheden en hoe lang en wanneer zij (op een dag) moest werken, en
· (verdachte) in Hengelo een treinkaartje van [slachtoffer x] heeft verscheurd en de sim-card uit haar telefoon heeft gehaald en verscheurd en haar identiteitsbewijs heeft afgepakt, en
· heeft/hebben verhinderd dat [slachtoffer x] uit eigen vrije wil haar prostitutiewerkzaamheden zou kunnen beëindigen, en
· (verdachte) [slachtoffer x] een lening heeft laten afsluiten en een zogenaamde comfortcard op haar naam heeft laten aanschaffen en hiermee diverse huishoudelijke apparaten/artikelen heeft gekocht/aangeschaft, ten gevolge waarvan [slachtoffer x] schulden op haar naam kreeg en
· [slachtoffer x] in een door verdachte en/of zijn mededaders gecontroleerde situatie
heeft/hebben gehouden.
3.
hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 4 januari 2005, te Oldenzaal, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en /of verstrekt hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Een ander door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met (of voor) een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen,
meermalen gepleegd,
en
Een ander door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding bewegen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met (of voor) een derde te bevoordelen, gepleegd door twee of meer verenigde personen,
meermalen gepleegd,
en
Opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met (of voor) een derde tegen betaling, terwijl hij weet dat die ander zich door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding beschikbaar heeft gesteld tot het plegen van die handeling(en), gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van twee feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zowel verdachte als de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd verdachte wederom tot een gevangenisstraf van vier jaren te veroordelen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het onvrijwillig in de prostitutie brengen en houden van een kwetsbare jonge vrouw, [x], en heeft vervolgens voornoemde vrouw financieel uitgebuit. Zij heeft namelijk alle verdiensten die zij in haar werk ontving aan verdachte en zijn mededaders moeten afstaan. Als zodanig heeft [x] verkeerd in een situatie waarin zij niet in vrijheid -zoals een legale, mondige prostituee dat wel kan- kon beslissen om door te gaan met het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden of om daarmee te stoppen.
Het hof overweegt dat het onvrijwillig in de prostitutie brengen en houden en het financieel uitbuiten van een vrouw een zeer ernstig feit is waarbij misbruik wordt gemaakt van de afhankelijke positie van deze vrouw. Door aldus te handelen heeft verdachte [x] ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke integriteit toegebracht en haar persoonlijke vrijheid ernstig geschaad. Verdachte heeft zijn persoonlijk gewin daarbij uitdrukkelijk gesteld boven de vrijheid van zijn slachtoffer. Het hof is van oordeel dat deze vorm van mensenhandel reeds uit het oogpunt van generale preventie fors bestraft moet worden. Wel houdt het hof rekening met het feit dat verdachte in deze zaak voor één feit van mensenhandel is veroordeeld, terwijl zijn mededaders voor mensenhandel ten aanzien van meerdere vrouwen zijn veroordeeld.
Daarnaast heeft verdachte, gedurende een periode van ruim vier jaren, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig gemaakt aan cocaïnehandel. Verdachte heeft aan huis cocaïne verkocht en/of verstrekt aan ongeveer eenendertig afnemers. Uit het dossier is naar voren gekomen dat verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld in de handel en verspreiding van harddrugs en kennelijk puur geldelijk gewin voor ogen heeft gehad. Door zijn handelen heeft verdachte de handel in harddrugs in stand gehouden en heeft hij de ernstige gevolgen van zijn gedragingen voor de volksgezondheid voor lief willen nemen. Het hof is van oordeel dat voor het handelen in harddrugs gedurende een zo lange periode geen andere straf in aanmerking komt dan een langdurige gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op een de verdachte betreffend uittreksel van de centrale justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden reeds meermalen veroordeeld is wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder vermogens- en geweldsdelicten.
Tot slot heeft het hof gelet op de voorlichtingsrapporten van 20 februari 2005 en 5 juli 2006 van de Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, alsmede op het adviesrapport van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Groningen, gedateerd 2 november 2006.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend acht het hof het opleggen van de hierna genoemde gevangenisstraf passend en geboden.
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De vordering van de benadeelde partij [x]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 62.521,03 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-.
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal mede gedeeld dat de benadeelde partij [x] op de hoogte is gesteld van de behandeling van onderhavige strafzaak bij het hof, maar dat hij geen bericht van de benadeelde partij heeft ontvangen omtrent haar voeging in hoger beroep. Gelet op het voorgaande, alsmede op het feit dat [x] zich wel in eerste aanleg als benadeelde partij heeft gevoegd en haar vordering gedeeltelijk door de rechtbank is toegewezen, is het hof van oordeel dat de voeging bij het hoger beroep van rechtswege voortduurt, voor zover de vordering is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 63 en 250a (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Verstaat, dat het door het Openbaar Ministerie ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een mobiele telefoon van het merk Nokia, type 6100, en
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
-een imitatie Rolex herenhorloge, kleur goud.
de aan [x] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [x], te betalen een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [x], een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr M. Barels, voorzitter,
mr. E.P.R. Sutorius en mr E. van der Herberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.C. Tang, griffier,
en op 28 november 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.