ECLI:NL:GHARN:2006:AZ3473

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
PIJ 2006\212
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Verheugt
  • M. Stikkelbroeck
  • J. Sackers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 6 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2006, die de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met zes maanden had verlengd. Het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank dient te worden vernietigd, mede op basis van nieuwe stukken en de verklaring van een getuige-deskundige. Het hof verlengt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met negen maanden, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen dit eist. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling bij de betrokkene, die lijdt aan een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis. Ondanks enkele positieve gedragsveranderingen, blijft het recidiverisico zorgelijk. Het hof concludeert dat betrokkene mogelijk nog behandeling nodig heeft om het recidivegevaar te verlagen en om te beoordelen of de positieve ontwikkelingen beklijven. De kliniek heeft gesuggereerd dat betrokkene uitbehandeld is, maar het hof is van mening dat terughoudendheid geboden is met betrekking tot haar terugkeer in de maatschappij. De getuige-deskundige heeft bevestigd dat de huidige inrichting, Rentray, op dit moment de juiste plek is voor betrokkene. Het hof benadrukt dat de verlenging van de maatregel in het belang is van de ontwikkeling van de jeugdige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
PIJ 2006\212
Beslissing d.d. 6 november 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 24 juli 2006, houdende verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van zes maanden.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken en hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard.
In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist. Uit het verlengingsadvies volgt dat bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling. Er is sprake van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis. Op de groep hebben zich diverse incidenten voorgedaan. Betrokkene heeft duidelijke problemen met het hanteren van gevoelens van boosheid en frustratie. Betrokkene kan slechts in beperkte mate alternatieve strategieën genereren voor het oplossen van problemen. De beperkingen remmen haar ook in het verkrijgen van zicht in en het hechten van belang aan de grenzen van anderen ten koste van de invulling van haar eigen behoeftebevrediging. Er zijn ook positieve punten. Er is sprake van enige verandering in het gedrag. Tevens gaat het op school goed met betrokkene. Het algehele risicoprofiel is echter zorgelijk. Het recidiverisico wordt nog steeds duidelijk aanwezig geacht. De kans op succesvolle recidiveverlaging wordt vergroot, naar mate betrokkene tijd gegund wordt om in haar eigen tempo te begrijpen dat zij hulp nodig heeft en het vertrouwen heeft ervaren dat de geboden hulp ook daadwerkelijk voor haar is bedoeld en dat er niets achter zit. De kliniek zegt dat betrokkene uitbehandeld is en toe is aan integratie in de maatschappij via verloven. Deze opstelling van de kliniek roept vragen op. Gelet op het hiervoor overwogene lijkt terughoudendheid, met betrekking tot de mogelijkheden van betrokkene om op dit moment in de maatschappij terug te keren, geboden. Mede in aanmerking genomen hetgeen de getuige-deskundige Troost ter zitting van het hof heeft verklaard, moet worden vastgesteld dat betrokkene, - als zij niet tot ongewenst vreemdeling zou zijn verklaard -, wellicht toe zou zijn aan proefmomenten buiten de inrichting. Deze constatering roept de vraag op of zou kunnen worden gesteld dat betrokkene thans is uitbehandeld, afgezien van verloven. Niet uitgesloten kan worden dat betrokkene nog behandeling nodig heeft om het recidivegevaar verder te verlagen en om te bezien of de positieve ontwikkelingen inderdaad beklijven. Het is dan ook de vraag of betrokkene zodanig ver is dat de resocialisatiefase, met de daarbij horende verloven, zou moeten of kunnen aanvangen. De kliniek heeft zich wellicht wat aan de optimistische kant geuit met betrekking tot de fase waarin de behandeling zich op dit moment bevindt, waarbij anderzijds de perikelen met betrekking tot de status van betrokkene wellicht te zeer op de voorgrond zijn geraakt. De getuige-deskundige heeft ter zitting in ieder geval aangegeven dat Rentray voor betrokkene op dit moment de juiste plek is.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat een verlenging van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van negen maanden, zoals de officier van justitie ter zitting van de rechtbank heeft gevorderd, is geïndiceerd en dat een dergelijke verlenging in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 24 juli 2006 met betrekking tot de betrokkene.
Verlengt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van 9 (negen) maanden.
Aldus gedaan door
mr Verheugt als voorzitter,
mrs Stikkelbroeck en Sackers als raadsheren,
en drs Boon en drs Harmsen als raden,
in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2006.
Mr Sackers en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.