ECLI:NL:GHARN:2006:AZ4223

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/890
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging wettelijke schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in sollicitatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Arnhem had eerder op 7 september 2006 de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat de appellant tekort was geschoten in zijn sollicitatieverplichting. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende inspanningen had geleverd om betaald werk te vinden, ondanks herhaalde aanmaningen van de bewindvoerder. De appellant had in december 2005 aangegeven dat hij door lichamelijke klachten niet in staat was om te werken, maar een arbeids(on)geschiktheidsonderzoek concludeerde dat hij in staat was om 16 uur per week te werken. Het hof stelde vast dat de appellant, ondanks deze conclusie, geen sollicitaties had ondernomen en ook geen contact had opgenomen met de bewindvoerder om zijn situatie te bespreken.

Tijdens de zitting erkende de bewindvoerder dat de appellant het rapport van HGM nooit had ontvangen en dat dit rapport niet met hem was besproken. Desondanks oordeelde het hof dat de appellant had moeten reageren op de duidelijke communicatie van de bewindvoerder. Het hof concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verzoek van de appellant om de schuldsaneringsregeling voort te zetten, konden rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank Arnhem, waarbij de appellant in staat van faillissement zou komen te verkeren na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant om actief te solliciteren en de communicatie met de bewindvoerder te onderhouden.

Uitspraak

23 oktober 2006
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/890
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. A.O.C.A. van Schravendijk.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 7 juni 2004 is ten aanzien van appellant (hierna te noemen: [appellant]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. J.A. Verspui en tot bewindvoerder J.W. van der Sar-Scheidt.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 7 september 2006 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] beëindigd. In het faillissement, waarin [appellant] van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. J.A. Verspui en tot curator D.A.H. Ankersmit.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 15 september 2006 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van de bij het verzoekschrift behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 18 september 2006, een tweetal brieven van 26 september 2006 en een brief met bijlage van 9 oktober 2006 van de procureur en de brief met bijlage van 21 september van de curator voornoemd.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2006, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn procureur. Voorts is verschenen namens de bewindvoerder D.A.H. Ankersmit.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] beëindigd, omdat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting.
3.2 In hoger beroep voert [appellant] het volgende aan. [appellant] betwist dat hij tegen de bewindvoerder heeft gezegd dat hij zou gaan voldoen aan zijn inspanningsverplichting tot het verkrijgen van betaald werk. [appellant] heeft de bewindvoerder op de hoogte gebracht van zijn lichamelijke klachten, waarop [appellant] in januari 2006 op verzoek van de rechter-commissaris door Hulpverlening Gelderland Midden (hierna te noemen: HGM) is gekeurd. [appellant] voert aan dat de keuring door HGM zeer summier is geweest, nu hij enkel een aantal vragen over zijn huishoudelijke en sociale functioneren heeft moeten beantwoorden en er geen lichamelijk onderzoek is gedaan. [appellant] is niet rechtstreeks, maar via een brief van de bewindvoerder op de hoogte gesteld van de conclusie uit het rapport van HGM dat hij in staat wordt geacht om 16 uur per week werkzaamheden te kunnen verrichten. Omdat deze conclusie naar zijn mening haaks stond op zijn eigen inschatting van zijn vermogen om te kunnen werken en het advies van zijn huisarts hieromtrent, heeft hij vervolgens geen actie ondernomen om betaald werk te zoeken. [appellant] erkent dat hij na kennisneming van de conclusie uit het rapport van HGM met de bewindvoerder had moeten overleggen en niet zonder meer het advies van zijn huisarts had moeten opvolgen. Anders dan de rechtbank is hij echter van mening dat aan dit verzuim niet de zwaarwegende consequentie van beëindiging van de schuldsaneringsregeling dient te worden verbonden. Hierbij voert [appellant] aan dat ook de bewindvoerder ter zitting van de rechtbank heeft geadviseerd de schuldsaneringsregeling niet voortijdig te beëindigen.
3.3 Ter zitting van het hof erkent de bewindvoerder desgevraagd dat [appellant] het rapport van HGM nooit ontvangen heeft en dat dit rapport ook niet door de keuringsarts met hem is besproken. Wel heeft de bewindvoerder de conclusie van het rapport dat hij 16 uur per week moet kunnen werken schriftelijk aan [appellant] meegedeeld. De bewindvoerder geeft aan dat [appellant] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling slechts sporadisch contact met haar heeft opgenomen, maar dat zij tijdens deze sporadische contacten wel het idee heeft gekregen dat [appellant] wil meewerken aan het welslagen van de regeling. De bewindvoerder is daarom van mening dat beëindiging van de schuldsaneringsregeling op dit moment een erg zware maatregel is.
3.4 Het hof is van oordeel dat [appellant] is tekortgeschoten in de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting. Het hof overweegt hiertoe dat [appellant] zich reeds vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling te weinig heeft ingespannen om betaald werk te zoeken. Uit de stukken is gebleken dat [appellant], ondanks herhaalde aanmaningen door de bewindvoerder en toezeggingen van hemzelf actief te zullen gaan solliciteren, geen sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Pas in december 2005 heeft [appellant] voor het eerst aangegeven dat hij als gevolg van lichamelijke klachten niet in staat is om te werken. Hij heeft hiertoe een verklaring van zijn huisarts overgelegd. In januari 2006 heeft er daarom een arbeids(on)geschiktheidsonderzoek plaatsgevonden, waarbij is geconcludeerd dat hij in staat moet worden geacht 16 uur per week te werken, rekening houdend met de beperkingen zoals door de keuringsarts vastgelegd in een beperkingenprofiel. Ook nadat de bewindvoerder [appellant] via een brief van 7 februari 2006 op de hoogte had gesteld van de conclusie uit het rapport van HGM dat hij in staat werd geacht om 16 uur per week werkzaamheden te verrichten, heeft [appellant] nagelaten om te solliciteren. Voor zover hij al zou menen dat hij niet in staat was om te werken of dat er geen geschikte vacatures voor 16 uur per week voor hem waren, had het op zijn weg gelegen om hierover contact op te nemen met de bewindvoerder, maar ook dat heeft hij nagelaten.
Ter zitting van het hof is aannemelijk geworden dat [appellant] het rapport van HGM nooit zelf heeft ontvangen en dat het rapport ook niet met hem is besproken. Hoewel het hof dit een ongelukkige gang van zaken vindt, laat dit onverlet dat het na de op zichzelf duidelijke brief van de bewindvoerder van 7 februari 2006 op de weg van [appellant] had gelegen actie te ondernemen door ófwel te gaan solliciteren, ófwel contact op te nemen met de bewindvoerder.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.6 De omstandigheid dat [appellant] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement zal komen te verkeren, is voor het hof geen reden om anders te oordelen.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 7 september 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Vaessen, Smeeïng-Van Hees en Spek en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2006.