ECLI:NL:GHARN:2006:AZ4995

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
ISD 2006/012
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Stikkelbroeck
  • A. Verheugt
  • M. van der Herberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep tegen beslissing tot plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 december 2006 uitspraak gedaan over het hoger beroep van betrokkene tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2006. De rechtbank had in die uitspraak vastgesteld dat er geen aanleiding was om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, opgelegd aan betrokkene, te beëindigen. Betrokkene had op 3 maart 2005 deze maatregel opgelegd gekregen voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De maatregel was ingegaan op 17 maart 2005 en de tenuitvoerlegging was op 27 oktober 2006 van rechtswege geëindigd.

Het hof overwoog dat, gezien de beëindiging van de tenuitvoerlegging van de maatregel, er geen belang meer was voor betrokkene bij een beslissing van het hof op zijn hoger beroep. Er waren geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die een andere beslissing rechtvaardigden. De advocaat-generaal was van mening dat het belang van betrokkene bij een beslissing ontbrak.

Daarom verklaarde het hof betrokkene niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De behandeling van het hoger beroep vond plaats op 20 november 2006, waarbij betrokkene niet aanwezig was en zijn raadsvrouw niet gemachtigd was om het woord te voeren. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig, en werd openbaar uitgesproken op 4 december 2006.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
ISD 2006\012
Beslissing d.d. 4 december 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[BETROKKENE],
Geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
Ten tijde van het instellen van hoger beroep verblijvende in [verblijfplaats]
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Rotterdam van 14 juli 2006, gewezen naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 38s Wetboek van Strafrecht, waarbij is vastgesteld dat de rechtbank geen aanleiding ziet de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd aan betrokkene te beëindigen.
Overwegingen:
Op grond van het dossier en hetgeen ter zitting is voorgevallen stelt het hof het volgende vast:
• Op 3 maart 2005 heeft de rechtbank Rotterdam aan betrokkene de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd die door betrokkene voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht;
• De maatregel is ingegaan op 17 maart 2005;
• Op 10 november 2004 is betrokkene geplaatst op een ISD-afdeling in de [verblijfplaats];
• Op 30 maart 2006 heeft betrokkene een verzoekschrift tot beëindiging van de maatregel ingediend;
• De rechtbank heeft op 14 juli 2006 einduitspraak gedaan, gewezen naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 38s Wetboek van Strafrecht, waarbij is vastgesteld dat de rechtbank geen aanleiding ziet de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd aan betrokkene te beëindigen;
• Op 19 juli 2006 heeft betrokkene hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak;
• Gebleken is dat de tenuitvoerlegging van de door de rechtbank Rotterdam opgelegde maatregel van rechtswege is geëindigd op 27 oktober 2006 (volgens verklaring van de directeur ISD) en dat verdachte inmiddels uit detentie is ontslagen.
• De behandeling van het door betrokkene ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2006 heeft plaatsgevonden op 20 november 2006. Betrokkene is niet verschenen, terwijl betrokkene zijn raadsvrouw niet gemachtigd heeft het woord te voeren.
Gelet op de omstandigheid dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders inmiddels beëindigd is en gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat het belang van betrokkene bij een beslissing van het hof op zijn hoger beroep ontbreekt. Het hof zal daarom beslissen als na te melden.
Beslissing :
Het hof:
Verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in zijn tegen de beslissing van de rechtbank te Rotterdam van 14 juli 2006 ingestelde hoger beroep.
Aldus gedaan door
mr Stikkelbroeck als voorzitter,
mrs Verheugt en Van der Herberg als raadsheren,
en dr Kaiser en drs Mensing als raden,
in tegenwoordigheid van mr Van Ek als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2006.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.